Sep 22, 2011
De danspas van de dogma’s
Ik schrijf deze tekst als mijn lezing van een geschiedenis die vele andere mensen samen met mij doorlopen hebben. Niettemin begrijp ik dat eenzelfde geschiedenis, hoe kleinschalig ze ook zijn mag, uiteenvalt in een kleurenprisma aan interpretaties, dat ongetwijfeld overeenkomt met het onherleidbare perspectief van elk individu. Jammer genoeg komt deze veelzijdigheid zelden tot uitdrukking. Met deze tekst wil ik alvast één kleur toevoegen. Ik denk dat ik daarmee enkele discussiepunten aanhaal, die mogelijks herkenbaar zijn voor kameraden uit het buitenland.
Met deze tekst wil ik die discussies ‘bestaansrecht’ geven, zonder op de boekenbeurs zelf te moeten inbreken in het perspectief dat voorgesteld werd. Als de kwesties die ik aankaart enerzijds een actuele discussie weergeven onder anarchisten in België, zijn het, anderzijds, doorheen de hele geschiedenis van het anarchisme steeds ‘hete hangijzers’ geweest.
Een stap naar voren…
Er is in onze beperkte context een hele weg afgelegd. Gedurende jaren werd elke anarchistische aspiratie in belgië doodgeknuffeld door een lifestyle-gettho waarin de enige lijn die van een zich langzaam aftekenende loopbaan bij een ngo was. Als weinigen zichzelf bestempelden als anarchist was dat zo omdat er weinig anarchisten waren en er eerder sprake was van een actiemilieu dat voor de kar van uiteenlopende zaken gespannen kon worden. Dit milieu leverde op tijd en stond street-credibility aan ngo’s, maar was ook zelf allesbehalve vies van een flinke scheut reformisme. Een erg streng omschreven pacifisme leek soms de ongeschreven regel die dit geheel samenhield: de enige ‘politieke’ lijn die op nogal wat instemming kon rekenen. Van de verspreiding van ideeën was er – bij gebrek aan ideeën en discussie – hoegenaamd geen sprake.
Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad om uit dit ghetto los te breken en initiatieven te ontwikkelen die dichter bij onze anti-autoritaire wensen aansloten. Die doorbraak kwam er door opeenvolgende discussies en gebeurtenissen, maar ook dankzij publicaties en de ontwikkeling van uiteenlopende activiteiten. Ik heb genoten van dit leerproces en er zijn enkele strijdervaringen uit voortgekomen die alvast voer zijn voor interessante discussies. Toch heeft die veroverde horizon zich, mijns inziens, ook snel opnieuw vernauwd.
…en één naar achteren
Ten aanzien van de beperkingen die het activistische milieu ons oplegde, werden middelen gezocht om de breuk door te voeren. De ontwikkeling en uitwerking van anarchistische ideeën, de ervaring van acties zonder bemiddeling, de kritiek van de afwachtende houding, de kritiek van de formele organisatie, de verspreiding van ideeën… het waren stuk voor stuk onmisbare instrumenten om tot een eigen project te komen. Op vandaag denk ik dat veel van die instrumenten een verstarring ondergaan hebben die hen tot nieuwe dogma’s of idee-fixen maakt. Au suivant!
Waar vroeger een schroom heerste om ideeën te verspreiden en zo de eigenlijke kracht ontzegd werd aan de daden die eruit voortkwamen, lijkt de verspreiding van ideeën nu opnieuw een centrale plaats in te nemen. Terecht werd de verspreiding van ideeën beschouwd als een middel om uit de beperkte cirkel van kameraden te breken. Maar de verspreiding van ideeën door een bepaalde groep mensen veronderstelt nog steeds een voortdurende aftoetsing, bijstelling en ontwikkeling van ideeën. Anders verzandt de verspreiding van ideeën in de eenrichtingscommunicatie van gestroomlijnde posities en delven individuele klemtonen het onderspit. Vaak werd met de verspreiding van ideeën de mogelijkheid ontruimd van interne discussie en dynamiek (geen tijd meer voor blaadjes die de discussies terugkoppelen bvb.).
Het lifestyle-ghetto van het activistische milieu liet zich vaak omschrijven in termen van ‘autonomie’: de strijd voor een jeugdhuis, een autonoom centrum, een pandje voor activiteiten… Vanuit de ervaring dat de verwerving van die strijddoelen vaak samenvielen met het einde van de strijd tout court werd de autonomie als op zichzelf staand concept terecht bekritiseerd. Enkel in wisselwerking met elementen van strijd blijft de autonomie levend en behoudt ze een weerbarstige inhoud. Vanuit deze kritiek ontwikkelde zich echter de neiging om alle aspecten van het leven te wegen aan het criterium van ‘strijd’. De activiteiten die niet in het strijdkader pasten, werden daardoor soms afgedaan als individuele voorkeur, waardoor de ‘strijd’ meteen ook losgekoppeld werd van- en opgetild werd boven het individu. Hierdoor werd m.i. een belangrijke positieve dimensie geschrapt uit de anarchistische praktijk. De volledige ontruiming van de autonomie (d.w.z. de zo onmiddellijk mogelijke toepassing van onze ideeën in de praktijk) leidt tot een nodeloze onderwaardering van de eigenheid en een grenzeloze overwaardering van een abstracte vrijheid.
Terecht werd ook de passiviteit en de totale afwezigheid en zelfs verdachtmaking van elk politiek project bekritiseerd. Het vrij-en-blij woog zwaar op elke poging om tot dynamiek te komen en thema’s met een zekere beslistheid op tafel te leggen. Maar ook hier ging de kritiek na verloop van tijd knagen aan de activiteit van de critici: de nadruk kwam steeds meer te liggen op strategische kwesties en het werd steeds moeilijker om een zekere afstand in te bouwen ten aanzien van de eigen activiteit. Hierdoor kreeg de verstarring van bepaalde methodes en hypotheses natuurlijk een vrijgeleide.
De breuk met het ideologische pacifisme was wellicht de meest belangrijke. Ze illustreerde in de praktijk een diepe verankering in het legalisme en vormde een enorme beperking voor elke anti-autoritaire activiteit. Ze heeft plaats geruimd voor een discours waarin termen als ‘pacificatie’, maar ook ‘oorlog’ gebruikt worden, zonder ook maar de minste toelichting. Dàt de autoritaire samenleving gepacificeerd zou zijn, vraagt toch enkele belangrijke nuanceringen (zeker als je enkele regels verderop leest dat het geweld van deze of een andere opstand niets is vergeleken bij het dagelijkse geweld van…de samenleving) en dàt geweld (laat staan oorlog) per se zou bijdragen aan een opstandig proces vraagt niet minder om uitleg, discussie enz.
We naderen de eindnoten van deze uiteenzetting. De kritiek van het reformisme was zeker even fundamenteel als die van het pacifisme. Ze zorgde ervoor dat de ondubbelzinnige lijn tussen verbeteraars en opstandigen zichtbaar werd. Tegelijkertijd is de kritiek van het reformisme in de eerste plaats een weigering van de bemiddeling en de bedelarij. Ze onderschrijft niet noodzakelijk de revolutionaire hypothese en haar zwaar beladen historiek. De kwestie van de revolutie is, ook in tijden die in alle opzichten meer ‘zwanger’ waren van revolutie dan de onze, nooit vanzelfsprekend geweest. Er zijn altijd mensen geweest die de term weigerden omwille van zijn eigen inhoud: de omwenteling van de ene toestand/staat naar een andere. Een stormachtig, eenmalig kantelmoment in de geschiedenis dat voorgoed afrekent met uitbuiting, onderdrukking én gehoorzaamheid. Daarna? Windstilte, het stoppen van de tijd, het einde van de geschiedenis, de eindtijd… Er zijn altijd mensen geweest die meer vertrouwen stelden in de opstand, individueel of in groep, als een moment en een onderdeel van het leven. Een moment dat zijn stempel drukt en vervolgens weer weggevaagd wordt door een nieuwe golf. De opstand die veelvormig is, die me niet opnieuw wil inrichten, die zich niet laat vangen aan een vaandel. De opstand die altijd methode blijft en nooit doel op zich wordt; die ik in de kleinste hoekjes van m’n leven evengoed kan hanteren als in het grootse wereldspektakel.
Maar onder impuls van de revoluties in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en in mindere mate de grote rellen in Griekenland 2008, Frankrijk 2005 en zelfs Londen 2011 verloren al die inhoudelijke redenen hun relevantie en moesten we volgens sommigen beginnen warmlopen voor de revolutie. Natuurlijk herkennen we ons in de kracht waarmee mensen opstaan tegen hun omstandigheden, maar die herkenning en het mogelijke enthousiasme dat eruit voortkomt, lijkt me op zich erg schamel. Ten aanzien van de gebeurtenissen in Noord-Afrika lag het belang veeleer in een ondermijning van een nieuw soort democratisch kolonialisme en in het gevaar voor een vlekkeloze, door de wereldgemeenschap begeleide transitie. Maar die thema’s aanhalen, of bijvoorbeeld het hebben over het nationalisme dat de zogenaamde arabische lente in haar eerste knoppen knakte, dat was al teveel kritiek. We moesten vooral vol lof zijn over de revolutie en uit onze luie stoel van anarchistische scherprechters komen. Wat mezelf en mijn deel betreft, ik verdedig deze kritieken en bemerkingen volledig en denk dat ze terechte uitingen van bezorgde betrokkenheid kunnen zijn. Een bezorgdheid, meerbepaald, ten aanzien van ontwikkelingen die de kracht van de opstand zelf opnieuw willen droogleggen: het nationalisme dat de individuen (ja, ook de massa individuen 🙂 onteigent van hun net ontdekte kracht, het democratisme dat ons hier de mogelijkheid tot herkenning ontneemt etc. Het nooit bereikte doel van de opstand, de meest vrije ontplooiing van elk individu naar zijn eigenheid toe, wordt precies door die gevoeligheden en de handelingen die eruit voortkomen, beschermd.
De dans is ten einde: één pas naar voren en één naar achteren, of misschien toch een beetje zijwaarts en wie weet welke pirhouette er ons nog te wachten staat? Ongetwijfeld heb ik ook tijdens deze dans op vele tenen getrapt. Maar wie zich gedurende ook maar een ogenblik liet meeslepen op een deuntje herkenning en instemming, die ontmoet ik graag voor een informele babbel en, waarom niet, voor een discussie op de komende boekenbeurs. Wie dat wil kan me op voorhand ook altijd een mailtje sturen op het onderstaande mailadres.
het.onderste.boven@gmail.com