Subversive bookfair in Brussels

Icon

To anarchist or not to anarchist?

Naar aanleiding van de uitnodiging omtrent de boekenbeurs wil ik een bijdrage sturen. Ik blaas ongetwijfeld valse noten in het licht van de meeste andere bijdragen, maar ik beschouw me als anarchist en dus anti authoritair en ben ook persoonlijk begaan met de uitkomst van deze discussie. Ik heb nooit eerder mijn gedachten omtrent het hedendaags insurrectionalisme op papier gezet. Dit is wellicht een goede gelegenheid om dat uiteindelijk te doen.

Ik vind de uitnodiging en de meeste bijdragen ronduit retorisch en herken hierin een ziekte die in ons milieu ondertussen te lang heeft geheerst.

De uitnodiging gaat ervan uit dat wat ons in de toekomst te wachten staat is te « weten bij te dragen om het vuur [van de revoltes] richting de vrijheid te orienteren. » Dergelijke uitspraakt keert mijn maag om. Het orienteren van revoltes is iets wat ik liever aan partij communisten overlaat. Eigen aan anarchisme is voor mij dat alle deelnemers aan een gebeurtenis op gelijke basis betrokken zijn. Het meer fundamentele probleem dat deze zin aan het licht brengt is dat de auteur ervan uitgaat dat we onder anarchisme hetzelfde verstaan, dat we de zelfde analyse over de toekomst maken, dat we dezelfde doelen voor ogen hebben en dat we het eens zijn over de middelen om deze doelen te bereiken. Ik denk te mogen zeggen dat dit niet het gevolg is van een doorgedreven collectief proces die on tot zo’n krachtige consensus heeft geleid, maar eerder de arrogantie van degenen die zich onfeilbaar achten sinds ze tegen de rotte berg van burgerlijk salon anarchisme hebben gestampt.

(Waarschijnlijk) tegen wil en dank zal ik me dus permitteren om terug te gaan naar de basis, naar wat anarchisme is, wat maatschappelijke situatie is waarin we ons bevinden, naar wat onze doelen zijn in een anarchistisch project en slechts als laatste, wat de middelen zijn die ons in staat kunnen stellen om onze doelen te verwezelijken. Het is tijd om de leugen dat we geen nood hebben om bij de basis te beginnen voor eens en voorgoed te verwerpen en de rotte bagage die we de laatste jaren met ons meedragen te dumpen. Er is een weerstand tegen doelmatig denken, een weerstand die er toe dient om het rationeel in vraag stellen van de retoriek te vermijden. Ya basta!

Dit model, analyse → orientatie → doel → middel → uitvoering, heeft nog een vereiste. De « we » en « ons » uit de vorige zin moeten gedefinieerd worden.

Ik zal ervan uitgaan dat « we » anarchisten zijn en zal dus proberen verduidelijken wat dat voor mij betekend. Anarchisme is een politiek ideaal. Een ideologie en omvat dus ideeen ivm de sociale relaties tussen mensen en het maatschappelijk model waarin deze samenleven. Dit is een positieve ideologie. We geloven in het respecteren van elkaar, het vermijden van uitsluiting en van machtsposities. Het leven in een anarchistische gemeenschap vergt dus van de inwoners een resum van vaardigheden die deze idealen mogelijk maken. Het leven van een anarchist in een niet-anarchistische samenleving vergt evenzeer een aantal persoonlijke eigenschappen die juist in deze vijandige omgeving toch toelaat voor deze waarden te vechten en actief solidair te zijn met degenen die met onderdrukking te maken krijgen. Beiden zijn onlosmakelijk verbonden want niets is absoluut en samenlevingen zijn in beweging en een anarchistische gemeenschap zal evenzeer te maken krijgen met personen of groepen die deze waarden niet delen.

Deze eigenschappen zijn onder andere dapperheid (bv om confrontaties aan te gaan wanneer dat nodig is, om te zeggen wat gezegd dient te worden), eerlijkheid en oprechtheid (bv door retoriek achterwege te laten), een portie sociale vaardigheden, veeleisendheid, zelf-discipline, emphatie, energie, een groot hart, wat intellegentie en wijsheid (om een minimum door de propoganda te zien), de wil om serieus aan jezelf te werken en wellicht nog bescheidenheid ook… Voor mij is anarchist zijn in elk geval een hele uitdaging waar ik dagelijks voor moet knokken. Het is alles behalve vanzelfsprekend, wat mij wrang gevoel geeft bij mensen die doen uitschijnen dat het dat wel is. Het verklaart ook waarom we marginaal zijn, waarom Leo Ferré zingt : « il n’y a pas un sur cent …» Dit inzien is fundamenteel voor ons denken en voor onze strategische keuzes en ik kom er nog op terug.

Er zijn voor mij 4 fundamentele niveaus waarop het anarchist zijn zich uit. Eerst en vooral is er het werken aan jezelf. Ten tweede is er het werken aan de relaties tussen ons. Dan aan de relaties die we persoonlijk of in groep hebben tegenover onze buren (zowel ideologisch als geografisch) en als vierde is er het verspreiden van anarchistische ideeen op een grote schaal (bv door affiches te plakken, zichtbare acties te doen, pamfletten te verspreiden, etc. )

Voor mij is het een evidentie dat deze vier niveaus in volgorde van prioriteit opgesomd zijn. Ik heb echter de indruk dat dit voor anderen alles behalve evident is en dat er veel energie gaat in het vierde niveau, nog een beetje in het derde en dat de eerste twee niveaus zogoed als van de kaart verdwenen zijn. Het is iets wat mij vaak heeft ge-ergerd.

Nu we naar de de basis van het theoretisch kader zijn afgezakt wil ik graag stap voor stap opklimmen en een aantal van de uitspraken uit de verschillende teksten analyseren op het niveau waar ze thuishoren.

 

ANALYSE en ORIENTATIE

Gezien ik pas op het laatste moment van deze uitnodiging afwist en ik weinig actualiteit volg is het moeilijk om een echt zinnige analyse te maken van de maatschappelijke situatie waarin we ons bevinden. Ik zal me tot 2 ideeen beperken. Een analyse die los staat van specifieke gebeurtenissen en één die uitgaat van de analyse die naar voor wordt geschoven in verschillende van de bijdragen.

Als we anarchisme beschouwen zoals hierboven beschreven, dan is het duidelijk dat er ook een tegenpool bestaat. Zij die niet de anarchistische waarden delen, of op zijn minst niet de capaciteiten om anarchisme in praktijk om te zetten of simpelweg onze analyse, onze keuzes van doelen en middelen niet delen.

Het lijkt me dat we als anarchisten in een zeer kleine minderheid zijn. Eigenlijk is samenleven gewoon moeilijk hoe je het draait of keert. Ongeacht de gebeurtenissen zullen we volgens mij altijd een kleine minderheid blijven en daar moeten we dus rekening mee houden.

In verschillende bijdragen wordt gesteld dat we in heel speciale tijden leven. Dat er geen precedent is verteld ons een titel. Jammergenoeg blijft het wederom bij sfeerschepping zonder enige argumentatie. Ik zal er dan ook niet diep op ingaan. Het volstaat om te onthouden dat wat er ook gebeurt (het einde van de sociale en andere vrede in europa bv) de kans klein is dat grote groepen mensen plots anarchisten worden in de zin van de boven beschreven eigenschappen. Persoonlijk zie ik weinig nieuws onder de zon.

Op het vlak van mogelijke medestanders, ideologische buren, onderscheid ik twee voorname groepen. Enerzijds zijn er degenen die zichzelf anarchisten noemen, maar bijna allen west europees en blank zijn en die om redenen van opportunisme weinig voelen voor revolte. Ze kennen niet de miserie van dagelijks racisme en armoede en zijn weinig combatief. Ze zijn filosofisch onderlegd, denken na over ecologie, gender enzovoort, maar zijn niet te vinden voor echte confrontatie.

Laat mij een voorbeeld uitlichten. Pascifisten bv kunnen ideologische buren zijn omdat we uiteindelijk ook tegen geweld zijn. Het feit dat zij weigeren geweld te gebruiken is niet iets waar we hen op kunnen aanspreken. Geweld is een typische katalysator van onderdrukking en autoriteit en we moeten ze in de basis begrijpen. We kunnen er echter twee problemen mee hebben.

Enerzijds als ze van hun pascifisme een moraal maken, en zich dus afzetten tegen mensen die geen pascifist zijn. Laten we niet vergeten dat de meeste politieke correctheid dergelijke problemen met zich meebrengt, niet enkel pascifisme. In het licht van een externe vijand worden interne breuken nooit geapprecieerd.

Anderzijds gaat het om resultaten. Uiteindelijk zijn we allergisch aan pascifisten omdat het resultaat van hun inspanningen uiteindelijk het status quo in de hand werkt. Ze beperken zich tot overtuigen, tot symbolische actie en zijn zo nog utopischer dan de rest van ons.

Ik beschouw dergelijke mensen als ideologische buren omdat ze een deel van de anarchistische waarden delen, maar niet allemaal en omdat er dus een probleem is om met hen concrete resultaten te bereiken ten opzichte van het huidig systeem, omdat ze het niet willen aanvallen. Op niet offensieve wijze zijn ze misschien wel anti-autoritair, ze hebben misschien oog voor gender issues, machtsrelaties in de groep, het milieu, etc. Er valt dus misschien mee samen te leven, maar niet mee te strijden.

Aan de andere kant zijn er ideologische buren die een zekere haat tegenover het systeem met ons delen. Zij hebben de nodige impulsen om te revolteren in de praktijk en het systeem aan te vallen. Vele factoren kunnen meespelen, ontevredenheid, wanhoop of een teveel aan testosteron. Vaak delen ze echter niet een hele hoop andere anarchistische waarden zoals onze anti-autoriteit, gender etc. Uiteindelijk ligt het probleem opnieuw bij de resultaten. Met veel fantasie kunnen we ons misschien voorstellen dat we samen revolteren, dat ze een breuk met de realiteit kunnen veroorzaken, maar daar blijft het ook bij. Er valt niet mee samen te leven, omdat we niet dezelfde waarden hebben.

Natuurlijk zijn er allerlei mensen die zich dicht of ver van ons bevinden en allerlei combinaties van analyses, waarden en karaktereigenschappen met ons delen. Bovenstaande zijn enke twee prominente voorbeelden die ik aanhaal omdat ik de indruk heb dat we de neiging hebben op de eerste te spuwen en op de tweede te geilen zonder veel nuchterheid. We vinden het gebrek aan resultaten bij salonanarchisten een probleem, maar niet bij zij die revolteren. Het lijkt me dat we ons hebben afgezet als pubers, en dat het tijd wordt om alles meer in evenwicht te brengen en ons denken te laten rijpen.

In de analyse zouden we ons ook moeten afvragen hoe het zit met de reactionaire krachten. Het is duidelijk dat er een systeem heerst dat allerminst onbewust is van zijn tegenstanders. Zowel op vlak van propaganda als van repressie is het bedreven. Er wordt ijverig gewerkt aan strategieen om de bevolking te controleren en om verzet moeilijk te maken. Om het kort te houden betekend het dus vooral dat we er rekening mee moeten houden in de keuzes die we maken. Zij die beweren met repressie geen rekening te willen houden zitten op een wolk en zijn een gevaar voor degenen die ze meeslepen.

Verder is er dat fin de siecle gevoel dat alles op veranderen staat, dat het systeem aan het wankelen is. Het lijkt me voornaam niet uit het oog te verliezen dat zelfs al zijn er wat meer opstootjes, zelfs al zijn er economische, ecologische of energie crisisen, of heerst er oorlog, een ding dat door geen enkele crisis bedreigd wordt is slecht karakter, egoisme en de wil om profiteren van de onderdrukking van anderen, wel in tegendeel. Het kapitalistisch systeem zoals we dat kennen mag misschien op een dag wel wankelen, maar niet de sociale verhoudingen waaraan we een hekel hebben.

 

DOELEN

Na een analyse zouden we ons de vraag kunnen stellen wat de doelen moeten zijn van het anarchistisch project. We zouden kunnen zeggen de « brede en diepgaande subversie van de sociale verhoudingen ». Dit is een mooie droom. In wezen komt dat echter neer op de brede uitzaaiing van het anarchisme. Als de sociale verhoudingen danig gesubverteerd zouden zijn dat we ermee zouden kunnen leven, dan moeten al deze personen anarchisten zijn. Om eerlijk te zijn lijkt het mij een weinig realistisch doel.

Als bepaalde doelen te hoog gegrepen zijn moeten we misschien verkleinen in schaal. Aan de sociale verhoudingen werken op de andere drie niveaus eerder beschreven. Of we kunnen over nog een hele resum andere doelen nadenken. Een manier om na te denken over een moeilijke situatie is te kijken of we mogelijkheden kunnen openhouden. De mogelijkheid om niet allemaal geficheerd te zijn zou er een kunnen zijn om serieus over na te denken. De mogelijkheid om onderduikadressen te hebben, middelen te hebben, of meer offensief onderzoek naar bepaalde technologieen te saboteren.

De mogelijkheid creeren om in te gaan op de basis noden zoals voeding, onderdak en gezondheidszorg en zo iets wezenlijks te bieden te hebben. Een probleem met de aantrekkelijkheid van anarchisme (zowel op grote schaal als naar anarchisten die ouder worden, kinderen krijgen…) is dat het veelal bij woorden en enkele offensieve acties blijft. We hebben geen body. « …as long as we suffer apart from one another, you can hold my hand, but you can never hold my heart… »

Ik heb hier niet de ambitie om volledig te zijn. Ik wil enkel wat ideeen lanceren in de hoop dat het tot denken stemt.

 

MIDDELEN

Als middel vraagt de uitnodiging ons te denken over hoe we het vuur richting de vrijheid kunnen orienteren. Het vuur van populaire revoltes die de laatste jaren hebben plaatsgevonden. Als we onszelf niet als voorhoede beschouwen betekend dat die mensen die neiging hebben om te revolteren tot het anarchisme bekeren. In de praktijk betekend het in elk geval ze te ontmoeten en een echt contact creeren en dan zien of we ze met anarchisme kunnen inspireren of niet. Ai ferri corti heeft ons voor een paradox gesteld. We kunnen namelijk wel denken dat mensen pas klaar zijn voor echte vragen als er een radicale breuk is met de normaliteit, maar het lijkt me dat op deze vragen slechts echte antwoorden kunnen volgen als de revolte niet op los zand is gebouwd. Zolang we enkel het verlangen tot revolte delen kan er weinig moois uit voortkomen.

Er wordt ergens gesteld dat het revolutionair project geen kwestie van overwinningen is, maar een permanent werk. Ik ben ervan overtuigt dat het anarchistisch project beide nodig heeft. Het permanente werk daar heb ik het al kort over gehad. Ik wil in elk geval aan mezelf werken en op een anarchistische manier samenleven met mensen die dat ook doen. Het geeft me veel kracht om met anderen te discussieren en bewust om te gaan met onze inter persoonlijke relaties. Om continu kennis te delen en een wereld te creeren die een solide basis geeft. Uiteindelijk moeten we allemaal eten, en dus is bv een landbouwproject een stap die ons meer zelfstandigheid geeft en ons verbindt. Het laat ons ook toe om in de praktijk met anarchisme te experimenteren. Samen met kraken laat het ons toe om niet te moeten gaan werken voor een baas om te overleven. Ik heb in elk geval ontdekt dat ik moeilijk kan strijden samen met mensen waarmee ik niet kan samenleven.

Ik heb ook nood aan overwinningen. Onze capaciteit om iets te doen in deze wereld, wat dan ook, betekent dat we middelen nodig hebben, dat we informatie over onze tegenstanders nodig hebben. Ik wil niet blijven schipperen tussen dromen van een verre revolutie en de ramen van de winkelstraat nog eens aan diggelen slaan. We hebben er nood aan om na te denken wat ons echte macht geeft. Macht die we nodig hebben als we echt aangevallen worden, of als we zelf echt offensiever willen zijn. De voorgevel van een kapitalistisch systeem aanvallen is lang niet altijd het meest effectief. Het is al zeker niet effectief om onszelf enige bescherming te geven. Het zal voor mij een overwinning zijn op ons zelf als we af en toe een concreet resultaat weten te boeken. Niet alleen kunnen we daar concreet iets aan hebben, success is ook aanstekelijk.

 

Tot slot …

wil ik nog even terugkomen op de discussieteksten die voorliggen. Ik ben zeker ook geinspireerd als plots tal van mensen gaan rebelleren. Ik vind het echter belangrijk dat als we daar iets mee willen doen, dat we dat ook serieus nemen. Ik geef toe dat ik niet goed heb gevolgd wat er de laatste maanden in de Maghreb is gebeurd, maar het lijkt me duidelijk dat de mainstream media ons in elk geval wil vertellen dat het revoluties zijn. De vraag is maar net wat er achteraf in de plaats komt, want het zou ook eerder een machtswissel dan een revolutie kunnen zijn. Ik wil graag goed onderzochte, informatieve en oprechte artikels lezen over wat er gebeurd. Ik wil ook graag de revolutionairen echt ontmoeten en kijken of er een toekomst is voor ons samen.

Wat ik niet wil is teksten lezen die weinig zeggend zijn, die referenties maken naar gebeurtenissen zonder informatieve waarde, zonder argumentatie en die geilen op revoltes zonder ons echt af te vragen wat de betekenis van deze gebeurtenissen echt is. Anarchisme is zelf denken en zelf een mening vormen. Ik heb er weinig boodschap aan meningen te lezen als ik vooral informatie mis. Ja ik ben tegen propoganda en retoriek omdat het inderdaad probeert te overhalen en niet te overtuigen. Ik ben er na de jaren nog steeds en nog steeds niet overtuigd, nog overhaalt, wel in tegendeel.

Ook de klaagzang over het gebrek aan internationalisme vind ik lamentabel. Als we lokaal niemand weten te inspireren omdat onze sociale verhoudingen te rot zijn of omdat we slechts een mening te bieden hebben, is de oplossing niet om dan maar internationale bondgenoten te gaan zoeken. Los daarvan is het geen slechte zaak om elkaar te ontmoeten en te discussieren.

Ik hoop dat de dag dat we ons evenwicht vinden niet te lang op zich laat wachten.

Ideeën als wapens en het leven als objectief

Het meest krachtige wapen dat alle antiautoritaire personen delen en dat we ter harte moeten nemen, zijn onze ideeën. Dezelfde die vorm kunnen geven aan diepgaande veranderingen en ze kunnen uitlokken in de wereld die ons omringt. Overal rondom ons volgen opstanden en revoltes elkaar op die lijken aan te duiden dat we leven in een moment genegen aan de vrijheid, een historisch moment dat heeft toegelaten dat mensen uit hun gewoonlijk mentaal isolement stappen en dat ze hun hoofd opheffen om zich te laten verlichten door de kleine vonk van nieuwe ideeën.

In een dergelijke context is het normaal dat we ons afvragen wat we moeten doen en hoe we kunnen proberen om de realiteit die ons omringt te beïnvloeden. Het lijkt dat er evenveel antwoorden zijn als individu’s of groepen. Nochtans, tot mijn grote spijt, stel ik vast dat posities voorgaan en, volgens mij, kan dit enkel leiden tot een totale mislukking.

Een groot deel van wat de anarchistische wereld wordt genoemd neemt een bijna profetische houding aan tegenover de bevolking. Een houding die moeilijk op sympathie kan rekenen. Als, tegenover gelijken, we enkel ideeën gemummificeerd, gefossiliseerd of verankerd in reflecties stammend uit de vorige eeuw kunnen voorstellen – proberen om de “anarchistische” doctrine te prediken in een woestijn van aliënatie – zullen we alleen stuiten op, in het beste geval, onverschilligheid of, in het slechtste geval, een heftige afwijzing.

Dus, hoe ik het zie, moet de strategie van het moment zich aanpassen aan de realiteit en moeten we onze ideeën op een intelligente manier gebruiken. Lange jaren waarin het woord anarchist geloofwaardigheid verloor hebben het een taboe gemaakt en een concept waarvoor men moet wantrouwen. Het is om die redenen dat we stuiten op afwijzende reacties tegenover onze publicaties en onze propaganda. Nochtans, hebben we gepoogd om te praten over solidariteit, directe actie, wederzijdse hulp, of vrijheid zonder ons op te sluiten in een etiket? Naar mijn ervaring kan ik zeggen dat er veel meer mensen zijn dan we ons inbeelden die het ideaal van de emancipatie delen, hoewel ze het etiket waarin velen onder ons zich plaatsen en dat we gebruiken om ons te definiëren, weigeren.

Mijn eigen gedachtegang leidt mij tot het besluit dat we moeten weten te leven volgens de tijden die met ons overeenkomen en dat we er toe in staat moeten zijn om de anachronismen en de zelf-referentiële dynamieken achter ons te laten. Dat staat ons toe om onze ideeën en onze waarden te delen met de rest van de wereld; zowel in de straten als in de assemblees. Als we afdalen van ons voetstuk en we nederig onze ideeën verspreiden zonder ze op te sluiten in om het even welke ideologische kapel, dan zullen we waarschijnlijk komen tot ideeën die de mensen bijeenbrengen en verenigen, en hen in stelling brengen tegenover de gemeenschappelijke vijand: de Staat en het Kapitaal.

Uiteindelijk hebben wij allemaal genoeg van dit precair werk dat ons uitbuit en ons vervreemdt; dat van ons ons recht om te leven steelt. Wij hebben allen moeite met de gedachte dat het comfort van onze zetel baadt in het onschuldige bloed van onze broeders uit andere continenten. Het is waar dat een significant deel van de bevolking liever de ogen sluit en zijn stilte laat betalen in ruil voor de koopwaar aangeboden door de maatschappij van de welvaart; maar die tijden zijn voorbij. Wij zien hoe, in heel Europa, de economische overvloed zonder genade afneemt en hoe de welvaartsstaat op zijn laatste benen loopt. Wanneer de televisie, het toerisme en de industrie van het spektakel niet langer een wereld in ontbinding kunnen verbergen, wanneer de arbeiders zien dat ze niet langer winstgevend zijn voor het systeem en dat hun periodes van inactiviteit zich opvolgen, enz. Dan zal het grote deel van de bevolking zich verplicht zien om te kiezen tussen het autoritarisme en de vrijheid.

Als tijdens de jaren die ons nog resten voor het keerpunt, we ons niet vaardig tonen in het bescheiden delen met de rest van de wereld van onze visie en onze ideeën hoe de enige wereld op te bouwen waarin we echt vrij kunnen zijn (dat betekent levend zijn), dan zullen we zien hoe, eerder dan we ons kunnen inbeelden, parlementaire neo-dictaturen zich vestigen meer aangepast dan ooit, en die ons de emancipatorische horizon afnemen. Het is des te meer een vruchtbaar moment omdat de politieke kapitalistische klasse een moment van bijna volledige delegitimisering doormaakt, die haar zwakker maakt dan ooit tevoren.

Als we falen, zullen wij de verantwoordelijkheid dragen. Dat zal onze incapaciteit weerspiegelen om echt in staat te zijn om alles op het spel te zetten, om ons te ontdoen van alle oude, antieke en lege vormen en om de gok te maken van de echte revolutie. Als we triomferen zal de bevrediging elke voorgaande opoffering rechtvaardigen.

Cronos

Over een paar noodzaken

We bevinden ons zonder twijfel op een punt waarop er veel van onszelf weg te smijten, te overstijgen en opnieuw te begrijpen valt. Zo zouden we onszelf opnieuw uit het moeras kunnen hijsen waarin de vooruitgang van het kapitaal en de dwaling van de pacificatie ons hebben gedreven. We zouden terug kunnen verwerven wat eigenlijk een vanzelfsprekendheid is: dat wij als anarchisten een revolutionair en dus ook een opstandig perspectief hebben, dat wil zeggen, projecten die zowel op lokaal als op internationaal vlak concreet die richting uitgaan.

Gedurende de laatste jaren uitte zich hier en daar de behoefte aan “het nieuwe, dat op zich laat wachten”, aan “hypothesen die nog geformuleerd moeten worden”, aan projectualiteiten die de gevestigde grenzen eindelijk kunnen overstijgen. Misschien zelfs aan iets dat zich buiten de specifieke strijden die wij in onze contexten voeren (en zonder twijfel ook zullen blijven voeren) zou ontwikkelen. Iets om het debat en de agitatie rond de ideeën in algemene zin, die uiteindelijk onze vertrekbasis zijn, weer op te frissen: de anarchie en de sociale revolutie.

Wat betekent dit vandaag voor ons? Hoe praten we erover? Hoe kan de anarchie weer een levende, bediscussieerde, revolutionaire mogelijkheid worden tegenover de hedendaagse ellende? Indien het klassieke model van de opstand en de revolutie al lang achterhaald is, hoe zien we dan vandaag het perspectief van een fundamentele sociale omwenteling? Hoe zou een revolutionaire praktijk er vandaag kunnen uitzien? Wat zou, als anarchistische minderheid binnen de sociale conflictualiteit, onze kwalitatieve bijdrage kunnen zijn? Zowel in het alledaagse als bij onlusten, die sowieso zullen blijven uitbreken, door of zonder ons toedoen. De discussies en hypotheses, de agitatie en de projectualiteiten die zich met die kwestie bezighouden, zijn volgens mij iets dat de eigen specifieke context zou moeten overstijgen en dat we op internationaal vlak zouden moeten ontwikkelen. De boekenbeurs in Brussel 2011 zou een stoot in die richting kunnen zijn, maar ik denk dat daartoe allereerst een aantal zaken noodzakelijk zijn…

 

Over zelfbeperking en opstandigheid

In de laatste decennia heeft zich in de antiautoritaire middens een soort zelfbeperking ontplooit, een bepaalde houding die de indruk geeft dat men de eigen ideeën en hun revolutionair potentieel niet echt serieus neemt. Wie vanwege zijn vertrouwen in zijn ideeën ook de verantwoordelijkheid ervoor neemt door bijvoorbeeld concrete voorstellen tot handelen uit te werken, wordt vaak met wantrouwen bekeken. Wie zijn eigen projectualiteit ontwikkelt en het erover durft hebben dat we in staat zouden kunnen zijn om opstanden te provoceren, oogst sceptische blikken. Zulke gebeurtenissen zijn dan zogezegd ver weg van ons, iets dat van “objectieve gegevens” afhankelijk is. Met zulke en andere argumenten verspreiden de sceptici een beeld van de opstand als ging het over een abstracte toekomstige gebeurtenis, en tegelijkertijd vergeten ze dat de voorbereidingen en het uitproberen van kleinere en grotere opstandige pogingen onder anarchisten altijd al een methode is geweest om hun revolutionaire bedoelingen te propageren. Zeker onder anarchisten die hun verlangen naar vrijheid niet met de “milieus libres” konden stillen, noch met het wachten op het numerieke groeien van één of ander organisatie. Onder degenen die door dik en dun geloofden dat de revolte aanstekelijk is, net zoals de solidariteit, die als mede-onderdrukten hun ideeën wilden verspreiden in de strijd en niet wilden wachten tot bepaalde abstracte “onderdrukten” zouden beginnen vechten.

Opstandige agitatie is dus zeker geen uitvinding van een paar Italiaanse kameraden, die het misschien een beetje te hard schematiseerden – om niet te zeggen ideologiseerden (hoewel, hoe je het ook draait of keert, het is niet de formulering van een theorie, maar de individuen zijn die beslissen haar al dan niet op een ideologische of schematische manier aan te wenden). Het “anarchistische insurrectionalisme” zoals het in de jaren 80 en 90 in Italië getheoretiseerd en in de praktijk gebracht werd, ontstond uit het verlangen om ook in tijden van sociale pacificatie een opstandige praktijk te bewaren. In tijden waarin, in de meeste andere landen, een offensieve anarchistische discussie en beweging bij wijze van spreken afwezig was. Dit was haar kwaliteit, die vooral in de laatste 10-15 jaren vele kameraden in deze landen heeft geïnspireerd. Maar net daar liggen vandaag ook de grenzen ervan: in het feit dat deze methodes, die door bepaalde kameraden relatief exclusief getheoretiseerd werden, in een specifieke context zijn ontstaan. Een context die haar eigen eisen had en haar eigen mogelijkheden bood, maar die ik persoonlijk te weinig ken om van eventuele “fouten” te kunnen spreken. Een context die alleszins vandaag niet meer dezelfde is. Misschien zou het gepaster zijn de rijke ervaringen van het “insurrectionalisme” kritisch te evalueren in plaats van het woord simpelweg van tafel te vegen…

 

Over de taal

Voor een meer levendige internationale discussie onder anarchisten lijkt het me nodig om eerst een taal te vinden die aan die behoefte beantwoordt. Een taal die niet het opzet heeft de verschillen ten voordele van een valse eenheid met water te verdunnen, noch om die op een manier te verscherpen zodat elk gemeenschappelijk debat onmogelijk wordt. Een taal die vermijdt om zich in metaforische omwegen of in retorisch getouwtrek te verliezen, maar die probeert de dingen klaar en duidelijk tot hun essentie te brengen. Want alleen zo kunnen hypotheses ontstaan die we ook kunnen gebruiken. En alleen zo kunnen we projecten mogelijk maken die niet ondanks, maar net dankzij de verschillen leven (verschillen die uiteindelijk tussen elk individu bestaan), door aan deze verschillen als conflicten ruimte te geven binnen deze projecten. Als een soort motor voor kritiek en zelfkritiek. Belangrijk is uiteindelijk dat die conflicten klaar en duidelijk op tafel gelegd worden. Want in feite verwijzen té veel daarvan naar persoonlijke verhalen, die ontploffen in het retorische kamp…

Een volgend punt is de taal van onze agitatie. In tijden waarin de betekenis van woorden meer dan ooit door de macht vervormd wordt, zouden we misschien beter goed moeten nadenken over hoeveel interpretatieruimte we in onze pamfletten en affiches willen openlaten door moeilijk verstaanbare concepten of passepartout-begrippen te bezigen. We vergeten maar al te vaak dat voor degenen die zich tot nu toe maar weinig met subversieve ideeën hebben bezig gehouden, de referenties voor woorden vooral de referenties van de macht zijn. Als we de vervormingen van de macht willen verdrijven en opnieuw een eigen taal willen vinden, dan denk ik dat dit een simpele en duidelijke taal zou moeten zijn. Een taal die de dingen benoemt zoals ze zijn, een taal die men kan delen onder onteigenden.

Ook hier zou ik graag nog even naar Italië verwijzen, waar in de laatste decennia een anarchistische agitatie aanwezig was die veel kameraden in andere landen inspireerde, onder meer door hun “schrijfstijl”. Gewoon om even de vraag op tafel te smijten; in hoeverre heeft de repressie die daar in de laatste jaren altijd voelbaar was misschien ook de keuze van de woorden beïnvloedt? Bijvoorbeeld de neiging om terug te grijpen naar beeldspraak in plaats van de dingen duidelijk uit te spreken? En ik ben echt geen tegenstander van poëzie, integendeel, maar ligt de poëzie van de armen niet vaak net in haar eenvoud? Waar blijft de simpele schoonheid van een incontrolado van de IJzeren colonne, de ongeremde directheid van een Libertad, de niet vooringenomen verstaanbaarheid van een Malatesta?

 

Niets om aan te bieden?

We hebben geen programma dat passief lidmaatschap mogelijk zou maken; we hebben geen patent-oplossing waar men achteraan zou kunnen lopen; er bestaat geen vorm, geen praktijk, geen manier van leven die we zouden kunnen prijzen alsof die op zich de vrijheid zouden bevatten. We willen niet zoals de syndicalisten de staking, zoals de collectivisten de assemblee of zoals degenen die de gewapende strijd verheerlijken het wapen als ultieme weg naar de verlossing verkopen, omdat we denken dat pas het waarom en het hoe aan de gekozen middelen hun kwaliteit geven. Op dezelfde manier vechten we evenmin om vol hoop één of andere verwachte, vooraf gedefinieerde situatie te bereiken. Want zo offeren we enkel ons leven in het hier en nu op en raken we ook onvermijdelijk ontgoocheld. Vrijheid als ideaal is een spanning, iets om na te streven, maar eigenlijk niet iets dat te bereiken valt, niet iets dat je kan oprichten en voltooien. Vrijheid is een sociale verhouding tussen individuen die permanent in opbouw is, het is geen model, geen schema. Het verlangen zoekt naargelang de context haar eigen uitingen. Daarom zou je inderdaad kunnen zeggen dat we niets aan te bieden hebben. Ook al was het maar omdat een verhouding van aanbod en volgeling ons doet walgen. Maar door de in het begin vermelde zelfbeperking heeft zich een soort karikatuur van deze geheel juiste vaststelling ontwikkeld: het wantrouwen tegenover elke bekrachtiging van een idee, van een voorstel, van een project, door daarin meteen de politieke en missionarislogica te zien. Dit wantrouwen lijkt het verlangen niet te kennen om de eigen dromen naar de werkelijkheid te brengen, de eigen ideeën te bekrachtigen om ze met anderen te delen, ermee te experimenteren, ze verder te ontwikkelen, nieuwe ideeën te vormen en andere weer weg te smijten, terwijl je je eigen weg gaat en met de tijd je eigen projectualiteit, je revolutionaire perspectieven ontwikkelt.

Neen, het feit dat we niets aan te bieden hebben betekent helemaal niet dat wij geen voorstellen hebben. Want als anarchisten hebben wij goede voorstellen, waarschijnlijk de meest belovende die ik ken, om aan het leven de vreugde terug te geven en de muren te slopen die onze voorstelling en gewaarwording van vrijheid inperken. En toch zijn het voorstellen zonder garanties, zonder zekerheden. Voorstellen waarvoor iedereen die er zich door laat inspireren zelf de

verantwoordelijkheid draagt. Want alleen zo kunnen medeplichtigen gevonden worden, individuen, die uit eigen en vrije keuze eenzelfde richting als wij inslaan.

Laat ons daarom deze zelfbeperking overwinnen, en met de zelfzekerheid van revolutionairen bekrachtigen dat wij ideeën hebben om de ellende waartoe het leven van zovele mensen herleid is, uit de weg te ruimen. Ideeën rijk aan ontelbaar veel ervaringen, in permanente ontwikkeling, ideeën die wij allen kunnen voorstellen.

Ook al is het duidelijk dat het discours in onze specifieke strijden een revolutionair discours is, denk ik toch dat er projecten nodig zijn die onze ideeën relatief onafhankelijk van deze strijden sociaal in omloop kunnen brengen. Projecten die ruimte bieden aan de vraag Waarom en bijgevolg Hoe

wij willen vechten en leven. Projecten die de ideeën van een bestaan zonder overheersing, van het individu, van affiniteit, van zelforganisatie, van autonomie, van solidariteit, van vrijheid niet alleen maar aanraken en bekrachtigen, maar altijd opnieuw en op verschillende manieren ten uitvoer brengen en uitdiepen.

 

Over de revolutionaire projectualiteit en het internationalisme

Als een revolutionair iemand is die een eigen projectualiteit heeft, misschien een vage maar persoonlijke voorstelling van de te nemen stappen die relevant zouden kunnen zijn om de verspreiding van subversieve ideeën en opstandige situaties te bevorderen; als een revolutionair niet iemand is met een programma op zak, maar iemand die met het onmogelijke in zicht, stap voor stap het mogelijke aftast; als een revolutionair iemand is die veel beweegt, die de internationale situaties, de verschillende conflicten en discussies kent, en toch, of misschien net daardoor zijn eigen context het beste kent; als een revolutionair iemand is die een perspectief ontwikkelt en in dit perspectief subversieve en offensieve projecten probeert te verwezenlijken; als een revolutionair iemand is die door de liefde voor emancipatorische ideeën, door de waardigheid die tijdens revoltes altijd opnieuw oplaait en door een intuïtie van de vernietigende, creatieve kracht die omwentelt (de enige kracht die de sociale revolutie kan ontketenen) gedreven wordt – dan lijkt het mij dat vandaag revolutionairen moeilijk te vinden zijn.

Vandaag kan men in vele landen zeggen dat het aan onlusten niet ontbreekt, maar des te meer aan revolutionaire praktijken. Revolutionaire praktijken betekenen volgens mij niet het volgen van de “sociale bewegingen” noch het aansluiten bij onlusten die zich sowieso al aan het ontwikkelen zijn, maar het voorbereid zijn bij zulke onlusten en het vermogen hebben om als revolutionairen te kunnen ageren, dat wil zeggen, zowel in de praktische als in de inhoudelijke zin ertoe bijdragen dat ze verder gaan.

Deze tekortkoming is het onvermijdelijke gevolg van de zelfbeperking, en bijgevolg van het gebrek aan perspectieven die zich in de laatste decennia heeft verbreid. En, om het nog maar eens te zeggen, een perspectief is geen programma, geen plan, maar een zekere voorstelling van de mogelijkheden. Daarom is er de noodzaak om opstandige hypothesen te ontwikkelen die overeenstemmen met onze huidige situatie en die deze voorstellingen kunnen voeden.

In landen waar de anarchistische beweging in de laatste decennia weinig tot niets aan continuïteit kende, lijkt een andere, soms zelfs meer vruchtbare bodem te bestaan dan in landen als Italië en Spanje. Daar was de discussie weliswaar relatief ononderbroken, maar vandaag blijft die nog vaak steken in verschillende oude conflicten of neigt die naar een thematische specialisatie neigt die het anarchisme lijkt te overheersen. Vandaar het belang om de verschillende contexten, de verschillende ervaringen, overwegingen en perspectieven met elkaar te vermengen. Als het internationalisme opnieuw wil opleven, dan moet ook de uitwisseling, het reizen en de ontmoeting onder kameraden die een revolutionaire projectualiteit proberen te ontwikkelen opnieuw opleven. Zulk een internationalisme zou geen formele uitdrukking nodig hebben, en zelfs geen opeenhoping van punctuele momenten van ontmoeting tijdens internationale samenkomsten (de behoefte daaraan zal zich voortdurend laten gevoelen), maar vooral een méér aan projecten en ontmoetingen over de grenzen heen, zoals ook een permanent wederkerige betrekking tot elkaar, in de praktijk en in onze schrijfsels. Het zou de werkelijke eliminatie van de grenzen in onze hoofden betekenen…

 

Voorstel

Mijn voorstel zou zijn om te streven naar verschillende anarchistische kranten, die dan telkens binnen een land of taalgebied verspreid worden. Kranten die onafhankelijk van elkaar geschreven worden maar die veel belang hechten aan uitwisseling, onderlinge betrekkingen en debat. De artikels zouden zich richten aan zowel de internationale anarchistische beweging als aan de mensen op straat. De ambitie zou geen theoretische complexiteit zijn, maar veel meer een eenvoud en duidelijkheid in de artikels. Het gewicht zou dan liggen op het vinden van een taal voor onze ideeën, op de pogingen om deze ideeën vanuit alle mogelijke hoeken te beschrijven en uit te diepen. Doorheen analyses of hypotheses, met verstand of passie, doorheen alledaagse gebeurtenissen of door grote dromen, doorheen revoltes van vandaag of gisteren, doorheen onze woorden of woorden die reeds lang uitgebloeid waren en tenslotte doorheen al datgene waarin wij in deze rotte wereld een vonk ontwaren van het leven dat wij wensen. De ambitie zou dan vooral zijn om de denkbaarheid van dat volledig andere te stimuleren, van wat de vrijheid zou kunnen zijn – om over alle grenzen heen opnieuw een revolutionair perspectief te verspreiden.

Maar laten we ons ook herinneren dat in de tijden toen het internationalisme leefde, in vele verschillenden landen diverse anarchistische tijdschriften rondgingen die het debat voedden. Als we vandaag de leegte bekijken met betrekking tot tijdschriften en het geschrevene in het algemeen, als we de vaak aanwezige vaagheid in onze discussies onder de loep nemen, dan dringt de vaststelling zich op dat vooreerst waarschijnlijk de geremdheid m de eigen ideeën in duidelijke woorden te kleden doorbroken moet worden. In de paragraaf hierboven heb ik voorgesteld om naar zulke tijdschriften te streven, daarmee bedoel ik de ontwikkeling ervan op gang te brengen, maar ze ook de nodige tijd te geven om vruchtbaar te zijn. Want als ze louter de vrucht van de paar weinige “schrijvers van de beweging” zouden zijn, dan lijkt me dat ze van hun potentieel ontdaan zouden worden…

Opklaringen

Vernietigen verjongt.

Walter Benjamin

 

Het enige kapitaal dat het proletariaat […] als dusdanig in de geschiedenis geaccumuleerd heeft, is de latente prikkel van haar woede, over het algemeen een negatie van de ‘stand van zaken’, haar latente concrete mogelijkheid om met geweld de stand van zaken te verwoesten en die voor eens en voor altijd te begraven in het historische verleden, met al haar cultuur, al haar rationaliserende verwoording, de spectaculaire organisatie van de schijn.”

Giorgio Cesarano, Gianni Collu

 

Ik hou me ver van degenen die van het toeval, van de droom, van een rel de mogelijkheid verwachten om te ontkomen aan de ontoereikendheid. Ze lijken te veel op de mensen die in andere tijden vertrouwden op God om hun gemiste bestaan te redden.

Georges Bataille

 

Dertig jaren van contrarevolutie zijn voorbij.

De bestorming van de hemel die de meer radicale ervaringen van de jaren 70 begeesterde, keert terug om met haar lading aan onvoltooidheid, de slaap te verstoren van de technocraten, de weldenkenden, de burgers die trots zijn burgers te zijn. Deze maatschappij die slechts als gigantische infrastructuur, als politioneel dispositief, als schaduwtheater haar eigen ineenstorting overleeft, dacht dat om de armen ver te houden van hun krachten en hun gelijkaardigen, een zee van afstand volstond, een zee van bewakingscamera’s en uniformen. Ze dacht dat de ongelijke ontwikkeling, de chantage van de internationale schuld, de technomilitaire camorra’s, de regionale slachtpartijen een programma vormde dat nog lang zou kunnen toegepast worden. Zoveel mogelijk mensheid in overschot afslachten, wapens verkopen, de oppositiebewegingen controleren zijn praktijken die goed werkten, vooral wanneer de ideologie van de nationale bevrijding zich leende tot het spelletje. Maar dit type van oorlog tussen Staten en tegen-Staten lijkt niet meer te volstaan.

De totale mobilisatie die opgelegd wordt door de planetaire overheersing heeft de weg vrijgemaakt, als een terugslag, voor een veel gevaarlijker spelletje: het spel van correspondenties.

De rellen in Londen en daarna in de andere Engelse steden zijn het beste antwoord geweest op de opstanden in Noord-Afrika. Een daad van correspondentie die herneemt wat er reeds gebeurde in de Franse banlieues in 2005 en in Griekenland in 2008. Een daad die verwijst naar de rellen van Tirana in de voorbije lente, die terugkeert naar een allesbehalve gepacificeerd Caïro, die zich uitstrekt tot Santiago de Chili. Een jongeman die vermoord wordt door de politie is evenwel geen nieuwigheid. Wat daarentegen wel nieuw is, is de woede die ermee gepaard gaat. Dezelfde woede als die van de shebab in de Palestijnse gebieden. Het is niet de oude internationalistische solidariteit, het is niet het project om de anti-imperialistische guerrilla over te brengen naar de Westerse metropolen, in de buik van het beest. Het is iets anders. Het is een manier van antwoorden op dezelfde oorlog, op eenzelfde ingekapseld en duister leven, op eenzelfde gebrek aan zin.

Hoe pathetisch zijn de pogingen van de persagentschappen en de analisten die betaald worden om diepe democratische intenties toe te schrijven aan de “Arabische lente” en de revolte van Tottenham, Enfield, Brixton, Hackney, Peckham af te doen als een ontploffing van een absurd en onbegrijpelijk onbehagen.

Wat willen die jongeren uit de proletarische wijken, of ze nu autochtonen of immigranten zijn? Hebben ze soms al niet de democratie? Ja, die hebben ze. Maar de echte democratie, hoewel ze hun kracht uitgebuit hebben en met gloeiend ijzer hun lichamen getekend hebben, heeft hun wil tot opstand nog niet gebroken en hun brandende geesten nog niet definitief gedoofd.

Niet alleen commissariaten en banken gingen in vlammen op, maar ook de enorme opslagplaats van Sony in Enfield. 22 000 vierkante meter cement. Ze leek in staat om de jeugd nog lang in toom te houden, geïsoleerd en met de dopjes in hun oren. Maar de slagen richtten zich zowel tegen de politie als tegen de massa-amusementsindustrie. Vervreemding door consumptie en de wapenstok: de twee beten die elk leven, alle jeugd vermorzelen. “De grote gebouwen en de brede straten, het cement en het staal hadden hun schijn van duurzame solidariteit verloren. Ook die waren fragiel en konden vernietigd worden. Een fakkel, een bom, een voldoende stevige windstoot, en ook die zouden ingestort zijn,” schreef jaren geleden een ex-Weathermen over de revoltes in de Verenigde Staten in de jaren 70.

Duizenden en duizenden bewakingscamera’s, 16 000 politieagenten, de dreiging om het leger in te zetten volstonden niet. En eveneens niet de interne grens. Na dagen van rellen in de arme wijken brak de revolte de luxepoorten open van Brent, Ealing, Camden, Nothing Hill, Oxford Circus. De zones van Wembley (dag match Engeland-Nederland!), van de winkelcentra, van de mode, van het radicaal-chic neo-leven. De gevaarlijke klasse geraakte tot onderaan de huizen waar de technobureaucratische minderheid van ingeslotenen opgesloten leefde, en bevrijdde er de ondankbare jeugd van, intussen anorectisch van koopwaren en beelden.

Dat zijn geen verontwaardigden, de huppelende versie van de citoyenistische onmacht, het zijn woedenden, driftigen. Zoals die ene zei, “er zit plebs in elke klasse”, aangezien het niet langer slechts een deel van de planeet of van wat overblijft van de samenleving is dat gekoloniseerd is, maar wel degelijk ons hele leven, dat 24u op 24 aan het werk gezet wordt.

Deze partizanen van het beledigde en vernederde leven verenigen zich in de ingewanden – in de eigen insurrectionele lichamelijkheid – met de revolterenden van overal. De economische crisis, het openbaar onderwijs dat uiteenvalt, de falende en eenzame ouders – gestotter en gestamel van de linkse sociologie op zoek naar een reformisme dat totaal weg van de tijd is. Reeds gehoord, zo’n uitleg. Gemurmel, niets anders. De opstand, het mogelijke in en tegen de geschiedenis, is weer onder ons.

 

Reeds in de jaren 70 beweerde één of andere vetmester van moordenaars met stropdas en in uniform dat de nieuwe oorlog moest spelen op drie bewegingen. Ten eerste de ontoegeeflijke repressie van elke daad van ongehoorzaamheid, want in een even onverbiddelijke als broze sociale orde kan die onmiddellijk leiden tot de opstand. Ten tweede de strategische assumptie van het einde van elk onderscheid tussen het burgerlijke en het militaire om de bevolking te doen wennen aan de groeiende aanwezigheid van soldaten. Ten derde, de vorming van bewegingen voor de vrede die geweld weigeren, om aldus ieder die buiten de lijntjes kleurt van de democratie-wereld te isoleren en te breken.

Je zou kunnen zeggen dat we daar zijn. Op straat eten, op bankjes gaan zitten, samen troepen in de inkomhallen van huizen is in alsmaar meer steden verboden. Niet alleen om de ruimte van de koopwaar en de speculatie te doen zegevieren ten opzichte van de menselijke belemmering, maar omdat de orde van de scheiding en de isolatie het subversieve karakter van alle delen vreest. Wie iets deelt is tegenwoordig een vijand van de Staat.

Het niet-onderscheid tussen burgerlijk en militair is een voldongen feit, in de productie, in het onderzoek, in de controle, in de opbouw van huizen, appartementsblokken, wijken. Alle koloniale experimenten (urbanistisch, politioneel, antropologisch, strategisch) hebben als nieuw en meer ruimer laboratorium onze steden.

Proberen om oppositiebewegingen tegen regimes die eens bondgenoten waren en nu aftands zijn, op te richten of te infiltreren is al sinds altijd een beproefde techniek. Terwijl de Syrische rebellen rustig afgeslacht mogen worden, worden aan de Libische rebellen wat bombardementen van de NAVO gespendeerd om de inzet voor de geopolitieke poker opnieuw aan te vangen. Een of ander Provisoire Nationale Raad, door gebedel vanuit de media opgebouwd, wordt makkelijk gevonden. Maar het is niet gezegd dat de opstandige bevolkingen – gezien de wind die overal opsteekt – in de rangen zullen staan. Ook op het interne niveau is een duidelijke en democratische verontwaardiging vandaag beter dan een ondoorzichtige en onregeerbare opstand morgen. Maar wanneer de verontwaardiging zelfs tot in Israël geraakt, na 50 jaar geschiedenis, is het niet gezegd dat de bezetting van de Palestijnse gebieden een ander verhaal zal blijven.

Op de militaire oorlog volgt alsmaar meer de burgeroorlog, die op z’n minst drie omstandigheden met zich meebrengt die gunstig zijn voor de revolutionairen (gunstig, laat het duidelijk zijn, niet deterministisch gegarandeerd). De betwisting op het vlak van het statelijke geweldsmonopolie. De overgang van soevereiniteit van de Staat naar het individu. De verwijdering van de controle, en dus het opnieuw vermengen van vriendschappen en vijandschappen, van affiniteiten en van onverenigbaarheden op een niveau van immanentie.

De impliciete uitnodiging is om zich te ontdoen van alle insurrectionalistische ideologie – met haar fetisjen, haar retoriek, haar altijd-dezelfde analyses – om theoretisch en praktisch, ethisch en materieel de opstand als historische mogelijkheid tegemoet te treden.

Misschien zijn we uit die lange woestijn gekomen die van de revolte een getuigenis van menselijke weerstand maakte, een methode die niet op de zolder moet opgeborgen worden, een wapen om door de bevroren vlaktes van verloochenaars, terugvloeiers, gedissocieerden, berustenden te trekken. Heel dit leerproces van het oproer mag nu niet terugdeinzen voor de aanvallen waartoe we individueel geroepen worden.

 

Als ik eraan terugdenk dat in het begin van de jaren 90 een kameraad een Anti-autoritaire Insurrectionalistische Internationale voorstelde die als interventieterrein het gebied van de Middellandse Zee zou hebben omwille van de enorme insurrectionele mogelijkheden dat het bood, blijf ik verbaasd sinds de realiteit het op zich heeft genomen om de juistheid van die hypothese te bevestigen, die toentertijd opzijgeschoven werd omwille van onbegrip, slecht humeur, driften en repressieve manoeuvres.

Als ik terugdenk dat van jaren en jaren discussies over affiniteitsgroepen en informele organisatie met moeite een manier van onderling verhouden tussen kameraden is overgebleven, waarbij bijna volledig dat andere luik in vergetelheid raakte: die van basisstructuren bestaande uit zowel kameraden als andere uitgebuiten…

Als ik terugdenk aan dat men onder informele organisatie exact het tegenovergestelde verstond van letterwoorden en federaties, maar ook van rancuneuze isolatie en zelfingenomenheid…

Maar zoals Bakoenin sprak over de “anarchistische beweging van de bevolkingen” (in het Frans anarchique en niet anarchiste), zo is het vandaag mogelijk om als concrete horizon een insurrectionele beweging te hebben, niet gewoon een insurrectionalistisch milieu.

Te meer daar in situaties van burgeroorlog het zeker niet met symbolen of gebabbel is dat je ergens naartoe gaat.

 

De burgeroorlog verschijnt daar waar de fictie van de maatschappij, van het contract, van de ruil, van de wederzijdse verzekering ineenstort en, buiten en binnen de individuen, de krachten, de genegenheden, de levensomstandigheden, de ideeën en hun werelden, de voorbereide middelen en de verschillende clinamen opkomen. Wanneer de normale gedragsregels, de stomme economische co-actie, de politieke liturgieën tussen haakjes gezet worden, is het spel weer open. Niet meer op zichzelf teruggeplooid toont het leven de eigen gleuven en uithollingen, graten, knopen, barsten. De eerste daad, een verleiding die lang weerstaan werd, is te vernietigen. Je vernietigt wat je kent, wat zich blootstelt aan de tastzin. De ruimte houdt op iets te zijn dat oneindig en tegelijkertijd ineengedrukt is – zoals “de maatschappij” – om plaats, territorium te worden. Wanneer hij uit de virtuele wereld van de technologische protheses stapt, wordt het driftige individu lokale geest. De vernedering die belichaamd wordt in de onbewoonbare lanen, in de winkelcentra, in de politiekantoren, in de wagons van de metro, in de arbeidsbemiddelingskantoren, in de call centers wordt geraakt met stenen, verwoest, in brand gestoken. Het levende zijn neemt weer de bovenhand op de verdingelijkte wereld, op de Stand van Zaken. Het gevoel van lege inwisselbaarheid dat het gekapitaliseerde overleven tekent, zet vele revolterenden aan tot de meest paradoxale hartstocht: de drang naar de eigen (en andermans) opofferbaarheid. Misschien speelt zich juist daar, in die paradox, het gevecht af tussen bevrijding en barbarij, tussen het delen van de verschillen en de identificatie van een nieuwe autoriteit. Alle economistische of antropologische verklaringen voor het nationalisme, het integrisme, de macht laten dat leeg – de sprong tussen de armoedigheid van het belang en het onbekende (en de dood). De burgeroorlog – die niet slechts een juridische, economische, politieke, ideologische ineenstorting en waardenverval is – breidt juist die leegte uit, die met moeite toegedekt wordt door wat we cultuur noemen. Wraak, wrok, desillusie, onwelwillendheid… Bevalt het je niet wat eruit voortkomt? Wat hadden we gedacht, dat het allemaal honing zou zijn? Nee, het is bezinksel, droesem, het enige vruchtbare terrein voor de vrijheid.

 

Iemand heeft gezegd dat de revolutie niet een probleem van organisatie is, maar wel een probleem van organisatie heeft. Goed gezegd.

Hypotheses hebben. Beperkte, maar hardnekkige. Aanslijpen wat er aan enig, aan hartstochtelijk en aan gemeenschappelijk is dat we te stellen hebben tegen en te onttrekken hebben aan de overheersing en haar wereld.

Onze frontlinie is tegelijkertijd vol en leeg, ze is daar waar we aanvallen en leven, om daar nog meer aan te vallen, en daar nog meer te leven. De overheersing is geen uitwerpsel dat extern is aan het “sociale”, aan onze verhoudingen, aan onszelf; het is de infrastructuur van de vervreemding, het materiële universum van de isolatie, de ellende die belichaamd wordt in de objecten, in de dode arbeid, in de stadsruimte, de ingebakken onmacht van de taal, de frustratie die elk beeld van het mogelijke bewaakt, de orde van het identieke. Het zijn niet de rellen die ons met één enkele ruk anders maken dan wat we zijn. De revolte is slechts het begin.

Einde van de grote organisatorische samenstellingen. De informatica-herstructurering van de productie en de urbanistische transformatie (oftewel de moord op de historische steden) hebben alle ruimte voor blijvende, duurzame zelforganisatie van de uitgebuiten verpulverd. Maar in het verleden bleken die organisatorische verwevingen altijd, tegelijkertijd, de instrumenten te zijn voor de politiek-syndicale recuperatie en de bases voor de nieuwe macht. Vandaag bestaat er geen kracht die extern is aan de overheersing om een onmiddellijk antisociale woede in te lijven. Dat is geen historisch gegeven van kort geleden, zoals alle raadgevers van de Macht weten. De organisatie naar affiniteit is de meest geschikte modaliteit voor de burgeroorlog, die spontaan ontstaat in de bendes van de wijken. Op een eerder spontane wijze geschiedt ook een horizontale aaneenschakeling van de revoltes, zoals we zagen in Egypte, Tunesië, Libië, Engeland. Dat deze horizontale aaneenschakeling ook het perspectief van een andere wereld zou worden en niet alleen maar een onmiddellijke praktische nood, is een andere kwestie. Maar meer dan voor de externe machinaties moet een insurrectionele beweging vandaag zich hoeden voor alle interne zwakte. De huidige overheersing is broos omdat ze structureel inter-afhankelijk is (we denken aan de informatiestromen, aan de energie, aan de banken), maar tegelijkertijd viscose, parasitair, korrelig. Zich organiseren betekent voor alles: standhouden. De ruimte die onttrokken wordt aan de soevereiniteit van de Staat bezetten, de opgeschorte tijd van de revolte nuttig doen zijn voor de intelligentie van de gevoelens en voor het woord – het ethische weefsel –, de handelsuitwisseling zinloos maken.

Van rellen in rellen, van vernietiging in vernietiging zal de menselijke activiteit, tragisch aangetast door de technosfeer waarin we leven, het terugvinden om haar eigen plaats te hebben en haar eigen tijd te scheppen.

Vertrekkende vanuit kleine en betekenisvolle contacten, moeten we het territorium kennen: van de steegjes tot de inkomhallen, van de databanken tot de wapenleveringen, van de collaborateurs van de wijken tot de opslagplaatsen van de pasta. Burgeroorlog betekent vooral het einde van de neutraliteit, de bewuste assumptie van het oude gezegde van Heraclitus: “ook de slapenden regeren de orde van de wereld.”

Maar de burgeroorlog biedt ook de omstandigheden voor de ergste identitaire geslotenheden, die van het integrisme niet zozeer een “technisch uitgerust archaïsme” maken, maar een perfect hedendaags antwoord. Niet alleen omwille van de gelijkstelling onderdrukker=ongelovige waarmee verleid wordt, maar ook voor de materiële gemeenschap (keukens, gasflessen, hulp) die het beweert te leveren.

Ook in die zin zijn autonomie en revolte alsmaar strikter vervlochten. Onze afhankelijkheid van de technologische organisatie van de maatschappij is verpletterend. De zenuwknopen ervan vernietigen is noodzakelijk, maar niet voldoende. En dit niet omwille van de perspectieven van overmorgen, maar voor de revolte van vandaag. De wilde blokkades die Buenos Aires in 2001 wekenlang verlamd hebben, onthulden hoe broos en parasitair het leven in de metropolen is: na enige tijd was er niets meer te eten. Het bevel om deze strijdvorm te onderbreken kwam niet van één of andere politieke chef, maar vanuit de muil zelf van het stedelijke monster. Opnieuw contact maken met de handen en de aarde is een fundamentele revolutionaire noodzaak. (Een kwestie die hier slechts terloops aangeraakt wordt, maar het is belangrijk daarop terug te komen).

 

Dertig jaar van contrarevolutie zijn voorbij.

Sabotage kan terug iets anders zijn dan een getuigenis, dan een esthetische daad of een promotie van de eigen groep, om een effectieve blokkade te worden van een raderwerk, een dispositief, een troepenbeweging, de praktische demonstratie van de vernietigbaarheid van het systeem en de doorgang waarlangs de woedende intelligentie en het oproerige delen kunnen wegsluipen, een scheur van tegen-wereld die territoria bevrijdt, zowel in de steden als in de geesten.

De hoodie (trui met kap) kan terug iets anders worden dan het identitaire teken van een politieke component, om stootkracht te worden van de anonimiteit, van wat speciaal is, wat eigendom van niemand en door ieder toegeëigend kan worden.

De oproerige jeugd onthult haar eigen autonomie door zich te bewapenen met eigen middelen (van aanval, zelfverdediging en verzorging) en het werk weigert als een toegediende luiheid.

Wanneer er iets gebeurt, er zijn. Wetende dat soms de beste manier om er te zijn is om ergens anders heen te gaan, om andere scheuren te openen, om andere opslagplaatsen te forceren, om andere doodsmachines te saboteren.

In de consistentie van de situaties, zal ieder het zijne ontdekken.

De rest is een slecht voorteken.

 

Giovanni Marrone

Apocalyptische perspectieven

Het revolutionaire vraagstuk is een duidelijke breuklijn in het hart van de anarchistische internationale beweging, op sommige plaatsen dieper dan elders. Langs de ene kant is er DE revolutie, de spiegeling van een verre oase, die ons in de woestijn meerdere keren van dorst zal doen omkomen voordat we haar in één of andere materiële vorm zullen bereiken. Deze visie beschouwt revolutie als een evenement om rustig af te wachten, want sowieso niet afhankelijk van ònze actie, maar wel van een ontwaken van de massa’s. Voor dit soort van revolutionairen zijn de omstandigheden nooit helemaal klaar voor de revolutie, en zij beschouwen alle soorten van offensieven die niet « massaal » zijn als het product van een misplaatst ongeduld en avant-gardisme dat zich zowel in woorden als in daden in de plaats stelt van de èchte revolutionaire subjecten, hetgeen niet de revolutionairen zouden zijn…

Langs de andere kant is er het primair anti-revolutionarisme dat de revolutionairen aan de kaak stelt door te stellen dat zij niets anders doen dan afwachten, de revolte temperen, zij die de anarchie hier en nu wensen te leven tegenhouden. De facto, is de revolutie als concreet evenement op een bepaalde manier een mirakel waarop men hoopt maar dat zich nooit voltrekt, een paradijs ver weg.

Spijtig genoeg, gezien ons tijdperk het eist, worden er langs alle kanten apocalyptische, of zelfs chiliastische, perspectieven ontwikkeld, en in tegenstelling tot het verre verleden bevinden deze perspectieven zich niet enkel meer in de mystieke, samenzweerderige rangen of in de schoot van het religieuze fanatisme. Vandaag achtervolgt de vraag van « het einde van de wereld » de discussies op een min of meer serieuze manier. Het einde van de wereld in 2012, het laatste oordeel, de terugkeer van de heilsprofeet, het derde oog en andere mysticireligieuze onzin wedijveren op het eschatologische podium met het beangstigende perspectief van een nucleaire holocaust of een totale wereld- of burgeroorlog. Maar ergens op het podium wandelt er het idee rond over een systeem dat uit zichzelf in elkaar zal storten, onder het gewicht van haar misbruiken. De onvermijdelijke ineenstorting van het kapitalisme van de in de aanvang van de 21ste eeuw opnieuw opgelapte marxisten en hun economische, sociale en ecologische « crisissen ». Een hypothetische ineenstorting die evenzeer vergezeld wordt van hoop als van vrees. Natuurlijk, deze hypothese lijkt me maar weinig serieus, gezien het kapitalisme doorheen haar geschiedenis vooruit gaat van crisis doorheen crisis, telkens opnieuw versterkt, hervorming na hervorming.

Deze visie op de revolutie die zich helemaal op zichzelf in werking zet, zonder ons, zonder mij en op een manier ook onder de impuls van de zelfdestructieve oude wereld, biedt enkel het wachten aan als onmiddellijk perspectief. Het projecteren van al zijn verlangens naar een onafwendbare toekomst stelt ons echt makkelijker in staat om het bestaande te accepteren. En als het geloof van Marx in de onvermijdelijkheid van het communisme hem, en zijn volgelingen, ertoe bracht om de industrialisatie en de kapitalistische uitbuiting als noodzakelijke etappes te beschouwen voor de communistische intrede, eindigt de ideologie van het onvermijdelijke ineenstorten noodzakelijkerwijs met het goedpraten van langs de ene kant een praxis die enkel gedragen wordt door « de sociale zelfverdediging » als antwoord aan de vijand, en langs de andere kant, het ontvluchten van deze realiteit waar we dagelijks op een heel concrete manier tegenover komen te staan.

Uiteraard, deze visie op een oude wereld die zou instorten onder zijn eigen gewicht maakt de opstandige noodzakelijkheid overbodig, plaatsruimend voor niets dan afwachting, defensie. Op de ene plek wordt dit dan, om het met een modieuze term te zeggen, « sociale zelfverdediging » (kraakpanden, levensstijlen, gemeenschap, overleven…), elders zal men al zijn kracht gebruiken, dankzij de ecologische miserie, om op een reactionaire manier de « planeet » te preserveren om zo terug te keren naar een voorafgaande toestand (maar dewelke?), en nog elders zal men zich toeleggen op de verdediging van de « inheemse volkeren » of de antirepressie die uitsluitend door de vijand geconditioneerd wordt etc. Er is in ieder geval geen enkele nood aan de aanval op de statelijke, noch op de kapitalistische structuren en de overheersingmechanismen die de menselijke verhoudingen bepalen, aangezien deze zich toch wijden aan de ineenstorting, als bij toverslag.

In de diepte interesseren deze extreem spitse debatten die zich afspelen tussen de partizanen van de onafwendbare ineenstorting van het systeem me niet echt, of het nu om “communisateurs”1 of anarchisten gaat. Het is te zeggen, wat er ook de conclusie van is, mijn visie op de dingen zal niet omgewenteld worden. Als het kapitalisme zich echt op zichzelf moet ineenstorten, dan doet dat nog niets af aan het feit dat ik dit evenement op geen enkele manier geduldig wil afwachten, voortgaan met het lijden van dit miserabel middelmatige leven dat dit in afwachting op me reeds aanbiedt.

Ik ben een anarchist en een revolutionair, maar ik denk nochtans niet dat DE revolutie plaats zal vinden, niet vandaag noch morgen. Echter, ik streef naar de revolutie, het is te zeggen ik streef ernaar mijn handelingen en mijn gedachten te richten op een totale omwenteling van deze wereld, en een volledige breuk met het vroegere. Het is op die manier dat ik revolutionair ben, niet uit opportunisme, en er bestaat volgens mijn niets erger dan zij die zeggen dat ze revolutionair zijn omdat ze geanimeerd worden door het geloof dat ze de revolutie als concreet evenement nog zullen meemaken. Neen, revolutionair zijn betekent dat men in zijn concrete activiteit en zijn theoretische productie de zaden van een andere wereld legt, net als de middelen en de doelen onafscheidelijk zijn.

Het valt niet te ontkennen dat ons leven vandaag, net als de toestand waarin de wereld zich bevindt, vreselijk zijn. De facto lijkt het me, gezien de toestand waarin de mensheid zich vandaag bevindt, quasi ondenkbaar om zich een radicale omwenteling van deze wereld voor te stellen die zich van alle autoriteit zou ontdoen. We kunnen zelfs bevestigen dat het perspectief van een veralgemeende opstand vandaag evenveel hoop als vrees bevat. In een wereld waar de ranzige ideologieën als racisme, de identitaire en communitaire mechanismen, de dorst naar macht, de geldzucht, het consumentisme, de economische of sociale concurrentie of nog het seksisme elkaar verdringen, zal de opstand, naast hetgeen waarin we ons kunnen herkennen en aan deelnemen, ook een hoop tragische en onverdraaglijke gebeurtenissen met zich meebrengen

Dit gezegd zijnde, lijkt het me nog ongepaster en verder van de realiteit verwijderd om te praten over een anarchistische revolutie. Want dat zou betekenen dat men zich een revolutie van miljoenen anarchisten moet inbeelden, op een manier de oude droom van de CNT, die, als hij als droom respectabel is toch een hersenschimmige pretext is voor de inertie en het afwachten. Als er een revolutie of opstand komt, zullen de anarchisten geen toeschouwers blijven, uiteraard. De zaken naar een kritiek op de autoriteit als dusdanig trekken, de slechte reflexen die aan deze wereld toebehoren proberen weg te duwen zonder een flikkenrol te spelen, maar zichzelf ook plezier doen door de wraakverlangens te stillen die zich slag na slag opgestapeld hebben, net zozeer tegen de staat en de economie als tegen de samenleving.

Revolutionair zijn is dus, volgens mij, gedreven worden door een spanning naar iets anders. Een spanning die zich verwezenlijkt hier en nu, elke dag, in de kleinste oorlogsdaad. Het is de projectmatige vervlechting in elke daad, zelfs de onbeduidende, die door de revolutionair gedragen wordt, die toegewijd is aan de identificatie van deze wereld als zijnde een obstakel voor het revolutionair project. Op een manier is het ook een verantwoordelijkheid, want het lijkt me onvermijdelijk dat je jezelf op spel zet in de strijd. Zichzelf openlijk revolutionair noemen draagt zijn aandeel van risico’s en gevaren mee. We kunnen niet verwachten dat de samenleving, wanneer we ons ermee in openlijk conflict verklaren zich op haar beurt niet op ons zal wreken, doorheen de staat of niet. Net als in het leven zijn deze zaken ook veel subtieler dan zo’n simplistisch schema.

Deze wereld, die verre van zichzelf aan het vernietigen is, moet dus vernietigd worden, dit is het œuvre van de revolutionair, dit kan niet ontweken worden. Zoals die andere dat zei, als de vraag niet draait om het “voeren van revolutie”, dan zal het gaan over “hoe haar te ontwijken?”.

 

Nog een revolutionair zonder revolutie.


1Verwijzing naar de ultra-linkse tendens voor de communisation (waar ook een gelijknamig tijdschrift over bestond). Het probleem dat deze tendens zich stelt is ondermeer hoe af te stappen van de klassieke marxistische idee van een “overgangsperiode” tussen het huidige sociaal-economische bestel en het communisme. De communisation is dan het proces, of eerder, de maatschappelijke beweging die onmiddellijk het communisme verwezenlijkt.

 

Om onze dromen te volgen

Ieder van ons heeft een speciale fysionomie en bekwaamheden die hem onderscheiden van zijn strijdkameraden. We zijn dan ook niet verbaasd om te zien dat de revolutionairen erg verdeeld zijn over de richting van de inspanning. Maar we kennen aan niemand het recht toe om te zeggen: “Alleen onze propaganda is de juiste; buiten de onze is er geen heil.” Dat is een oud restje van autoritarisme, ontstaan om een ware of valse reden, die de libertairen niet mogen verdragen.

Emile Henry

 

Als we rondom ons kijken, kunnen we alleen maar een opwindende vervoering van vreugde voelen bij het zien dat velen revolteren tegen de huidige stand van zaken. Degene die, moe om geknield de gewoonlijke dagelijkse onderdrukking te blijven slikken, probeert om in opstand te komen tegen de overheersing, kan bij ons alleen maar iets opwekken waarmee we onze verlangens innig verbonden voelen. Nu de zo verwachte vuren van revolte uitbreiden, zouden die ons niet onvoorbereid mogen aantreffen. We zouden in staat moeten zijn om die te analyseren met alles wat dat betekent, de moed en de trots van de opstandelingen maar ook hun limieten vatten en zowel aan te dringen op wat ons bijeenbrengt als op wat ons onderscheidt. Vertrekkende vanuit onze verlangens kunnen we een hoe, een waar en een wanneer uitwerken van er te zijn, terwijl we onze aspiraties dichtbij ons houden. De gelegenheid scheppen om revolutionaire perspectieven te ontwikkelen, erover te discussiëren, onszelf de tijd en ruimte te geven om dat te doen, brengt ons zeker naar een groei en verrijking. Het weten interpreteren van de gebeurtenissen, net zoals het weten om er voorbij te gaan, zich het probleem stellen van hoe niet alles op korte tijd uitgeput raakt, of hoe we van een opstand niet overgaan tot een burgeroorlog, kan de poorten openen voor het verbeelden van onze interventie in de bestaande strijden die zich verbreiden. Het zal nodig zijn om in staat te zijn om in tijd en ruimte deze momenten van intense, maar vluchtige breuk te laten voortduren. Vermijden, zoals vaak gebeurt, dat een strijd omkaderd blijft in haar eigen specificiteit; duidelijk maken hoe een deelstrijd een gelegenheid is die kan dienen als stormram voor de subversie van het bestaande en hoe we alleen door niet te blijven steken in de eisen toch kunnen neigen naar ons doel.

Het lijkt ons dus gepast om ons te buigen over hoe sommige anarchisten zich tot vandaag de dag tegenover dit alles opgesteld hebben, niet om te verzanden in een kritiek, maar de mogelijkheid voor reflectie en overstijging van de limieten te creëren.

De voortdurende en alsmaar massalere ontscheping van mannen en vrouwen die vluchten voor de ellende of brutale repressie in hun landen, gaat zich “inschuiven” in een Westers evenwicht dat reeds wankel is. De revoluties waarvan ze de scheppers geweest zijn, zou ons ertoe kunnen brengen om te denken dat ze op één of andere manier hun “oeuvre van vernieuwing” hier in Europa zouden meebrengen, waarmee we hen een rol van “revolutionair subject” zouden toekennen, een rol die ze naar alle waarschijnlijkheid niet zelf ervaren noch verlangen. De gefrustreerde angsten om de revolutie te voltrekken die al altijd begeerd wordt, maken dat er complexe redeneringen en onbegrijpelijke theorieën ontworpen worden op de kap van mensen die, reeds uitgeput door een niet makkelijk leven, waarschijnlijk op zoek zijn naar een vrede die ze hier niet kunnen vinden. Zeker, ze zijn niet alleen op zoek naar vrede en daarom moeten we in het achterhoofd houden dat dit alsmaar acutere perspectieven van sociaal conflict zou kunnen openen, maar het is niet gezegd dat dit zal gebeuren zoals wij dat zouden wensen.

Er werd op alle manieren gezocht om een communicatiekanaal te vinden met deze mensen. Er werd op alle mogelijke manieren geprobeerd om zich op te stellen als geprivilegieerde gesprekspartners door in het merendeel van de gevallen te handelen naar een steriele assistentialistische liefdadigheid. Er werd geloofd dat de methode van zelforganisatie verspreid werd, maar het kwam er op neer om “beheerders” te worden van hun noden en zich zo illusies te maken over het opbouwen van verhoudingen die hen dichter brachten bij het antiautoritarisme. Men zoekt in hen een radicaliteit die ontsnapt aan dit moeras van immobilisme dat veroorzaakt wordt door het relatieve welzijn waarin we, ondanks onszelf, ondergedompeld zitten.

De kinderen van de revoluties in de Magreb kwamen in opstand voor redenen die ze als van hen aanvoelen, om de dictaturen omver te werpen die hen al decennialang onderdrukken. Ze hebben gevangenissen en rechtbanken, commissariaten en kazernes vernietigd. Hier zullen ze moeilijk strijden voor de omverwerping van het democratische regime, aangezien ze daar geen weet van hebben, ze zullen makkelijker vechten, zoals reeds meerdere malen gebeurd is, voor een minimum aan erkenning en aan rechten. Iets wat volledig begrijpbaar is.

Aan de marges van het democratische Westen, waar een luchtspiegeling van relatieve welstand miljoenen mensen opstapelt in buitenwijken, vonden er de laatste jaren alsmaar regelmatiger rellen plaats. De jongeren van de buitenwijken van de grote steden beslissen om uiting te geven aan hun woede, de diffuse wanorde verspreidt zich, de grote winkelketens worden geplunderd, er wordt gereld met de flikken, er wordt vernield, brandgesticht, er wordt lenig bewogen in kleine groepjes die alles wat ze op hun weg tegenkomen in vuur en vlam zetten. Maar wat willen ze? Ze strijden zeker niet voor een een revolutie die de bestaande sociale verhoudingen, gebaseerd op hiërarchie en uitsluiting (hun dagelijkse leven voedt zich ook met hiërarchieën en rollen) zou subverteren. Hun woede is een uitdrukking van ontkende mogelijkheden, van de frustratie om te voelen dat alle mogelijke insluiting ontoegankelijk is. Hun woede komt voort uit het feit om van zo dichtbij een welzijn te hebben zien schitteren waar ze systematisch van weggehouden worden.

Degene die geboren is onder de foute sterrenhemel, die niet uit het toegelatene mogen gaan, die slechts anonieme nummers zijn, die niet tellen, die van generatie op generatie niet naar voren komen, beslissen om hun woede te uiten en worden oncontroleerbaar.

We hebben hen zien ‘spelen’, en het feit dat er niet gegrapt werd fascineerde ons. We hebben deel willen nemen aan hun brandstichtingsfeestjes en verder willen gaan, maar we weten dat we buitenstaanders, indringers zouden zijn. Ons uniformeren aan iemand die ver van ons staat, met hun eigen culturele en religieuze banden is absurd, zoals het absurd zou zijn om hen perspectieven toe te schrijven die de onze zijn.

De strijden die we de laatste tijd tegenkomen als antwoord op een sociale Staat die problemen heeft om ongecontesteerd overeind te blijven, hebben een partieel karakter en neigen tot behouden. Je ziet vele bewegingen die hun arbeidsplaats willen behouden, andere die hun recht op onderwijs willen behouden, velen hun recht op toekomst, die hun pensioen willen gevrijwaard zien, die een ruimte willen behouden die niet te snel doodt of een territorium dat niet te snel verwoest wordt. Verschillende sociale categorieën en groeperingen met een territoriaal karakter beginnen alsmaar aandringender lawaai te maken. Uitgeputte arbeiders die de fabrieken bezetten en op straat komen, wat timider in vergelijking met de studenten die zich dagen van oproer cadeau doen die maar moeilijk terug in de normaliteit te dringen lijken, ‘opgejutte’ bewoners die zich hartstochtelijk verzetten tegen afval en stortplaatsen, anderen tegen de bouw van autostrades en spoorwegen.

Het democratische regime functioneert niet zoals het zou moeten, het slaagt er niet in om dat minimum aan welzijn te verzekeren waar men aan gewend was. De angst om iets te verliezen zet allen, ook de meest trouwe burgers, aan om op straat te komen, om zich te verontwaardigen en op de daken te kruipen.

In deze tijden van voortdurende vernieuwing moet alles aangepast worden, moet alles verjongd worden. De huidige staat van de maatschappij heeft ons gebracht tot een zodanig verspreid en machtig niveau van vervreemding dat het de individuen tot in de meest diepliggende lagen van de eigen geest besmet heeft. Onze aspiraties naar een ander leven zijn onverstaanbaar en absurd geworden, waardoor ze ons geen makkelijke communicatie meer toelaten. De anarchisten zijn er niet in geslaagd om de tijden bij te houden, denken sommigen.

Anderen beginnen daarentegen te denken dat de antiautoritaire kritiek té ver is gegaan, dat er in het volgen van een eigen theoretisch-praktische parcours gelopen werd, terwijl er moest gewandeld worden om zo aan de massa’s toe te laten achter ons aan te komen. Eenvoudig, dynamisch, bereikbaar om zo aan erkenning en geloofwaardigheid te winnen, ziedaar hoe de anarchisten zich hebben laten inpalmen door de logica van het kwantitatieve. Té velen hebben gedacht dat een interventie in de sociale bewegingen meer zou moeten lijken op een campagne opgesloten in een specificiteit die makkelijk een massaal begrip en een tastbare overwinning nabijer brengt. Té velen hebben zich gecamoufleerd in een poging om bescheidener te zijn, om van anarchistische inhoud over te gaan tot iets beperkter en gerichter naargelang de gelegenheden. Door een beetje toegeeflijker te zijn, ten koste van een detail dat té vurig is, die ze dan vervolgens altijd kunnen vertegenwoordigen, zijn er die gedacht hebben dat ze de deel- en revendicatieve strijden konden leiden of integreren. Alsmaar vaker hoor je zeggen dat we nu met velen kunnen doen wat we met weinigen niet konden. Gelovende het zwijgen te kunnen opleggen aan wat onderscheidt en aan de meer diepliggende aspiraties, hebben ze zichzelf ervan overtuigd dat de vorm volstaat om de radicaliteit van de strijd te uiten en dat het aantal de strijd sterker maakt, in de illusie van de consensus. Er moeten dingen gebeuren, er moeten veel te veel dingen gebeuren – zo wordt er gezegd – om zich te verliezen in zinloze discussies die alleen maar scheidingen scheppen. Nu is het tijd om bijeen te zijn.

De affiniteit, die in een tijd beschouwd werd als fundamenteel om het handelen te organiseren, wordt nu beschouwd als merkwaardig klatergoud, als iets dat lijkt op een extravagant siervoorwerp, mooi om te zien, maar van weinig nut. Nu de wateren eindelijk beginnen te borrelen en een mogelijke storm aankondigen, wordt alles wat een hinderpaal zou kunnen zijn voor de overeenkomst met het revolutionaire subject van dienst opzij gelegd en op zolder weggeborgen. Je kan zeker geen ruimte vinden waar de assemblee een gemeenschappelijke taal en een delen van intenties nastreeft. Daar, waar de meerderheid alle redenen heeft en het individu geen. Waar de consensus onherstelbaar botst met het verlangen.

Het individualisme is synoniem geworden voor eenzaamheid, voor autisme dat te wijten valt aan het onvermogen om zich te doen verstaan of zelfs alleen maar te laten horen. Onze kritiek is teken van geslotenheid geworden, uitdrukking van een extreme onverzettelijkheid tegenover degenen die we daarentegen hadden moeten verdragen, of leren te veroveren.

Voor ons is het zich beschouwen als enigen niet onverzoenbaar met het samen strijden, gedreven door de vrijheid. Wij willen niet wachten tot de massa’s “bewust gemaakt zijn”, en nog minder willen we wachten op toelating en op vooropgestelde momenten om te bekritiseren en te ageren. Wanneer we ons associëren met een ander kan dan voor ons niet bepaald worden door opportunisme, eenzaamheid of gevoel van onmacht, maar door een werkelijk overeenkomen van methode en doel. Anders geven we er de voorkeur aan onze weg voort te zetten, die misschien langer en eenzamer is, maar die werkelijk voor onze revolutie is.

We willen de inhoud niet van de praktijk scheiden, omdat we vinden dat de methode uitdrukking moet zijn van de wereld die we verlangen, een wereld zonder autoriteit, zonder delegatie, zonder toegevingen, zonder compromissen, maar een wereld van individuen die zichzelf kunnen en willen bepalen. We zijn ervan overtuigd dat we er geen nood aan hebben om wie dan ook te sturen of te gidsen, we voelen ons boodschappers van onze stemmen, promotors van onze spanningen die moeilijk te verzoenen vallen met akkoorden, niet begaan met het aantal en de consensus, die graag denken dat we degenen die dichtbij ons staan omdat ze de wil hebben om dit bestaande te subverteren al gaande zullen tegenkomen. Niet door er obsessief naar op zoek te gaan, maar door een wederzijdse beweging zullen we elkaar ontmoeten om ertoe te komen onze dromen aan te raken. We willen in staat zijn om slagen toe te brengen aan het systeem van overheersing, bezorgd om het ontdekken van haar zenuwpunt, gebruik makende van elke kwetsbaarheid en onderbreken van haar normale beheer. We kunnen inderdaad profiteren van de vonken, we kunnen ons ook warmen rondom het vreugdevuur, maar we willen meer en dat zal er alleen maar komen als we ons inspannen om dat te doen gebeuren.

 

Twee individuen erbuiten

Een moeilijk onderwerp

Een moeilijk onderwerp, ja. Een onderwerp dat snel een polemiek kan worden, al dan niet steriel. Maar dat is niet het doel. Het gaat evenmin over een existentiële vraagstelling, over een “Wie zijn wij”, over een “Wie ben ik”. Ik wil discussiëren over de anarchistische beweging zoals ik ze ken, dat wil zeggen de beweging van vandaag, hoewel ik me kan inbeelden dat deze mechanismes zich voordoen buiten onze tijd of zelfs buiten de anarchistische beweging. Er vallen veel dingen te zeggen, maar ik zou graag specifiek praten over de verhoudingen die de relaties binnen deze beweging sturen, tussen de ene en de andere, doorheen linguïstische en geografische barrières. Ik wil evenwel niet dat deze enkele lijnen worden opgevat voor wat ze niet zijn, waar ik hier over praat, gaat ook over mij, en de mechanismes die ik hier beschrijf, heb ik zelf geproduceerd en gereproduceerd. De goesting om deze lijnen te schrijven komt voort uit talrijke discussies met anarchisten van hier en elders, in verschillende contexten, die zelf ook de noodzakelijkheid voelen om deze vragen te stellen tussen ons, om er openlijk over te discussiëren in stukjes en beetjes. Natuurlijk pretendeer ik niet om deze kameraden te vertegenwoordigen, omdat ik in eerste plaats van mezelf vertrek.

Deze tekst is storend, ze geneert mij zelf. Ik hoop niettemin dat, door te discussiëren over taboes, dat ze niet zelf een taboe wordt, of materiaal tot zelfgeseling. Ik hoop ook dat, ter gelegenheid van deze bijeenkomsten rondom het subversieve boek, deze bijdrage de gelegenheid zal zijn om na te denken over deze vragen, die volgens mij onvermijdbaar zijn aan de ontwikkeling van onze ideeën et aan de ontmoeting met andere ongehoorzamen.

Ten eerste we moeten ons niets wijs maken, de anarchistische beweging is wel degelijk een beweging, of een mouvance, dat maakt niet uit. We kunnen wel, voor velen onder ons, de zaak van de individualiteit en de eigenheid van elk individu centraal stellen, dat zal nooit verhinderen dat dit geheel groter dan het individu zich inwisselt voor de individuele wil en voor de verlangens eigen aan eenieder binnen deze beweging. In realiteit heeft iedere sociale groep zijn grenzen, het is de conditie sine qua non van zijn ontwikkeling, van zijn eigen afbakening. Om ons te definiëren moeten we ook kijken naar wat we niet zijn en naar wat ons samen brengt. Vertrekkend van daar, wordt de originaliteit van de individuen en affiniteitsgroepen die zich uitdrukken, vaak genormaliseerd om te passen in een gietvorm, een soort van gemeenschappelijk bindmiddel. Wanneer de normalisatie niet werkt, zoals in elke sociale groep, blijft er enkel misprijzen of verbanning.

Op die manier komen automatismen tot stand en worden ze niet meer in vraag gesteld. “Het is nu eenmaal zo”, “het is niet het moment”, “het is altijd zo gegaan”. Deze mechanismes geven binnen de beweging, de macht aan een groep van bewakers van de heilige overbrenging, bewaarders van de juiste waarheid en in het algemeen weinig genegen aan het in vraag stellen ondanks de beschouwingen die in het leven opgemaakt moeten worden uit decennia van duidelijke mislukkingen. Ik zei wel degelijk macht, en ik zeg ook gedwongen centralisatie. Het werken volgens affiniteit, die ik onderschrijf, heeft het nadeel wanneer slecht gedoseerd, van te veel macht te geven aan de individuen die het meeste relaties bezitten, en soms een zekere ouderdom bezitten. Men moet via hen, hem of haar gaan om zich te organiseren, om andere anarchisten te ontmoeten, om alles.

We weten dat de macht op hetzelfde moment angstaanjagend en opwindend is, ze trekt aan en ze stoot af tegelijkertijd. Ik heb het niet over de institutionele macht maar over de relaties van macht tussen individuen. Wanneer men begint een beetje macht te verwerven, wil men altijd meer. Het schema is simpel en fundamenteel, en ze kan slechts in werking treden bij anarchisten wantrouwig voor deze zaken, vanaf het moment dat bewondering en “charisma” op het toneel verschijnen. Men gaat de activiteit van anarchisten in dit of dat land bewonderen om kwantitatieve of gewoonweg exotische redenen, men gaat zich opsluiten in het nastreven van modellen: “doen zoals in Griekenland” enz. Men gaat de taal en het charisma van die of deze kameraad bewonderen (jullie die deze tekst lezen kennen allemaal een kameraad die meer sociale waarde heeft binnen de beweging dan anderen). Daar worden relaties van macht geboren en worden klassen gecreëerd binnen de beweging, door middel van de retoriek, de charme, de politiek. Uiteindelijk wordt de beweging een plek bij voorkeur voor personen die exact weten wat ze willen maar die zich de artificiële dialoog, de invraagstelling en de discussie aanwenden om een opening voor te wenden die er in realiteit niet is, omdat eigenlijk “het zo is, en dat is alles”.

In de feiten creëren deze mechanismes leiders, die uitlopen op een lokale centralisatie van de activiteiten van de beweging. Diegene die zich afwendt van deze centraliteit moet op één of andere manier antwoorden op zijn eigen afwezigheid en een aannemelijke rechtvaardiging voorleggen voor zijn niet-akkoord zijn of zijn afwezigheid op die of deze hoeksteen van de beweging, of het nu gaat om een idee, of een plaats (een assemblee, een lokaal, een specifieke strijd). De vrijwillige niet-participatie aan deze heilige collectieve momenten moet gerechtvaardigd worden, en niet omgekeerd, op straffe van “arrogantie”. Aldus, zonder nood aan een erkende autoriteit, wordt de veelvoud aan ideeën van individuen beperkt tot de dimensies van een of meerdere “charismatische” kameraden. Zo’n mechanismes zijn onlosmakelijk verbonden met de verbanning; tegen diegenen die niet daar zijn waar men moet zijn, in die strijd, in die plaats, of die assemblee, die dus noodzakelijkerwijs “nietsnutten”, “je-m’en-foutisten”, “kleinburgers” enzovoort zijn. Zo werkt een vorm van controle niet ver verwijderd van die van het gerecht. Mechanismes die zich hebben voorgedaan in de recente strijden een beetje overal, van Val Susa tot de strijd van de Tunesische sans-papiers in Parijs of de strijd tegen de gevangenissen voor buitenlanders doorheen Europa, of ook de “internationale solidariteit” wanneer ze een chantage wordt.

Ik heb niet weinig kameraden gezien die loslieten, of simpelweg opgaven door deze mechanismes. Ik zie bij hen een zeker gebrek aan volharding, aan wil om zelf te creëren wat we willen zien leven, soms verwijt ik het hen. Maar ik kan niet helemaal hen verwijten om de armen te laten hangen, omdat vaak de kracht en de volharding aan de kant staan van diegenen die de macht bezitten, want sowieso hebben we dat nodig om het te verkrijgen en te onderhouden.

Eerlijk gezegd denk ik niet dat ik overdrijf als ik zeg dat ik hier praat over zaken die wij allemaal kennen binnen de beweging; de rollen, de vervloekte rollen. Op een of ander moment hebben we ons allemaal teruggevonden, opgesloten in rollen in onze groepen. De handige, de schrijver, de netwerker, de technieker, de theoreticus, de dwaas, de intelligente, de lay-out’er, de plakker, de tagger, de kamikaze, de paranoïde, de timide, de afwezige, de radikaal, de gematigde, de creatieveling, allen met een zeker mate van professionalisering. Wat er toe doet, is ermee te breken.

Ik wil niet de verschillen van eenieder ontkennen of afvlakken, elk individu wordt gedreven door verschillende tendenties, passies en smaken, maar één ding is zeker, men moet niet het monopolie van de gerespecteerde kenmerken overlaten aan één enkel of enkele individuen in een groep, want dat is de meeste zekere weg om een leider te creëren, soms zelfs zonder de instemming van die persoon. We weten het, we hebben het al gezegd en duizend keer herhaald, er zijn enkel meesters omdat er slaven zijn om hen te gehoorzamen.

We moeten dus wantrouwig zijn binnen groepen, zowel als in de relaties tussen groepen, tegenover alles dat toelaat dat “prestige” of “verdienste” plaats inneemt. De oudsten zijn niet het meest respectabel, de gevangenis maakt kameraden niet interessanter, de kwaliteit van een kameraad is niet meetbaar volgens het aantal gebroken ramen… Ze is ook niet anders meetbaar. Het prestige is de hiërarchie, en de hiërarchie is macht. Men moet geen schrik hebben om zijn vrees en zijn twijfels te uiten, men moet zich niet laten imponeren door dogma’s. Het is niet omdat een kameraad beter is in het uiten van zijn zekerheden dan een andere in het uiten van zijn twijfels dat die eerste de waarheid aan zijn kant heeft, allereerst omdat de waarheid niet bestaat, maar ook omdat de retoriek enkel voor diegene die ze beheerst de capaciteit om te overhalen en niet te overtuigen is.

Zij die het meer gewoon zijn om hun posities uiteen te zetten, en ik reken mezelf daar ook toe, hebben dus een verantwoordelijkheid als ze niet op zoek zijn naar een machtsgreep. Binnen de anarchistische beweging moeten de mechanismes van de intellectuele autoriteit bevochten worden zowel door diegenen die in staat zijn om ze te produceren als door diegenen die eerder in de positie zijn om ze te reproduceren.

 

Een anarchist zonder de gewoonte om zich te deconstrueren

Een moeilijk onderwerp, ja. Een onderwerp dat snel een polemiek kan worden, al dan niet steriel. Maar dat is niet het doel. Het gaat evenmin over een existentiële vraagstelling, over een “Wie zijn wij”, over een “Wie ben ik”. Ik wil discussiëren over de anarchistische beweging zoals ik ze ken, dat wil zeggen de beweging van vandaag, hoewel ik me kan inbeelden dat deze mechanismes zich voordoen buiten onze tijd of zelfs buiten de anarchistische beweging. Er vallen veel dingen te zeggen, maar ik zou graag specifiek praten over de verhoudingen die de relaties binnen deze beweging sturen, tussen de ene en de andere, doorheen linguïstische en geografische barrières. Ik wil evenwel niet dat deze enkele lijnen worden opgevat voor wat ze niet zijn, waar ik hier over praat, gaat ook over mij, en de mechanismes die ik hier beschrijf, heb ik zelf geproduceerd en gereproduceerd. De goesting om deze lijnen te schrijven komt voort uit talrijke discussies met anarchisten van hier en elders, in verschillende contexten, die zelf ook de noodzakelijkheid voelen om deze vragen te stellen tussen ons, om er openlijk over te discussiëren in stukjes en beetjes. Natuurlijk pretendeer ik niet om deze kameraden te vertegenwoordigen, omdat ik in eerste plaats van mezelf vertrek.

Deze tekst is storend, ze geneert mij zelf. Ik hoop niettemin dat, door te discussiëren over taboes, dat ze niet zelf een taboe wordt, of materiaal tot zelfgeseling. Ik hoop ook dat, ter gelegenheid van deze bijeenkomsten rondom het subversieve boek, deze bijdrage de gelegenheid zal zijn om na te denken over deze vragen, die volgens mij onvermijdbaar zijn aan de ontwikkeling van onze ideeën et aan de ontmoeting met andere ongehoorzamen.

 

Ten eerste we moeten ons niets wijs maken, de anarchistische beweging is wel degelijk een beweging, of een mouvance, dat maakt niet uit. We kunnen wel, voor velen onder ons, de zaak van de individualiteit en de eigenheid van elk individu centraal stellen, dat zal nooit verhinderen dat dit geheel groter dan het individu zich inwisselt voor de individuele wil en voor de verlangens eigen aan eenieder binnen deze beweging. In realiteit heeft iedere sociale groep zijn grenzen, het is de conditie sine qua non van zijn ontwikkeling, van zijn eigen afbakening. Om ons te definiëren moeten we ook kijken naar wat we niet zijn en naar wat ons samen brengt. Vertrekkend van daar, wordt de originaliteit van de individuen en affiniteitsgroepen die zich uitdrukken, vaak genormaliseerd om te passen in een gietvorm, een soort van gemeenschappelijk bindmiddel. Wanneer de normalisatie niet werkt, zoals in elke sociale groep, blijft er enkel misprijzen of verbanning.

 

Op die manier komen automatismen tot stand en worden ze niet meer in vraag gesteld. “Het is nu eenmaal zo”, “het is niet het moment”, “het is altijd zo gegaan”. Deze mechanismes geven binnen de beweging, de macht aan een groep van bewakers van de heilige overbrenging, bewaarders van de juiste waarheid en in het algemeen weinig genegen aan het in vraag stellen ondanks de beschouwingen die in het leven opgemaakt moeten worden uit decennia van duidelijke mislukkingen. Ik zei wel degelijk macht, en ik zeg ook gedwongen centralisatie. Het werken volgens affiniteit, die ik onderschrijf, heeft het nadeel wanneer slecht gedoseerd, van te veel macht te geven aan de individuen die het meeste relaties bezitten, en soms een zekere ouderdom bezitten. Men moet via hen, hem of haar gaan om zich te organiseren, om andere anarchisten te ontmoeten, om alles.

We weten dat de macht op hetzelfde moment angstaanjagend en opwindend is, ze trekt aan en ze stoot af tegelijkertijd. Ik heb het niet over de institutionele macht maar over de relaties van macht tussen individuen. Wanneer men begint een beetje macht te verwerven, wil men altijd meer. Het schema is simpel en fundamenteel, en ze kan slechts in werking treden bij anarchisten wantrouwig voor deze zaken, vanaf het moment dat bewondering en “charisma” op het toneel verschijnen. Men gaat de activiteit van anarchisten in dit of dat land bewonderen om kwantitatieve of gewoonweg exotische redenen, men gaat zich opsluiten in het nastreven van modellen: “doen zoals in Griekenland” enz. Men gaat de taal en het charisma van die of deze kameraad bewonderen (jullie die deze tekst lezen kennen allemaal een kameraad die meer sociale waarde heeft binnen de beweging dan anderen). Daar worden relaties van macht geboren en worden klassen gecreëerd binnen de beweging, door middel van de retoriek, de charme, de politiek. Uiteindelijk wordt de beweging een plek bij voorkeur voor personen die exact weten wat ze willen maar die zich de artificiële dialoog, de invraagstelling en de discussie aanwenden om een opening voor te wenden die er in realiteit niet is, omdat eigenlijk “het zo is, en dat is alles”.

 

In de feiten creëren deze mechanismes leiders, die uitlopen op een lokale centralisatie van de activiteiten van de beweging. Diegene die zich afwendt van deze centraliteit moet op één of andere manier antwoorden op zijn eigen afwezigheid en een aannemelijke rechtvaardiging voorleggen voor zijn niet-akkoord zijn of zijn afwezigheid op die of deze hoeksteen van de beweging, of het nu gaat om een idee, of een plaats (een assemblee, een lokaal, een specifieke strijd). De vrijwillige niet-participatie aan deze heilige collectieve momenten moet gerechtvaardigd worden, en niet omgekeerd, op straffe van “arrogantie”. Aldus, zonder nood aan een erkende autoriteit, wordt de veelvoud aan ideeën van individuen beperkt tot de dimensies van een of meerdere “charismatische” kameraden. Zo’n mechanismes zijn onlosmakelijk verbonden met de verbanning; tegen diegenen die niet daar zijn waar men moet zijn, in die strijd, in die plaats, of die assemblee, die dus noodzakelijkerwijs “nietsnutten”, “je-m’en-foutisten”, “kleinburgers” enzovoort zijn. Zo werkt een vorm van controle niet ver verwijderd van die van het gerecht. Mechanismes die zich hebben voorgedaan in de recente strijden een beetje overal, van Val Susa tot de strijd van de Tunesische sans-papiers in Parijs of de strijd tegen de gevangenissen voor buitenlanders doorheen Europa, of ook de “internationale solidariteit” wanneer ze een chantage wordt.

 

Ik heb niet weinig kameraden gezien die loslieten, of simpelweg opgaven door deze mechanismes. Ik zie bij hen een zeker gebrek aan volharding, aan wil om zelf te creëren wat we willen zien leven, soms verwijt ik het hen. Maar ik kan niet helemaal hen verwijten om de armen te laten hangen, omdat vaak de kracht en de volharding aan de kant staan van diegenen die de macht bezitten, want sowieso hebben we dat nodig om het te verkrijgen en te onderhouden.

 

Eerlijk gezegd denk ik niet dat ik overdrijf als ik zeg dat ik hier praat over zaken die wij allemaal kennen binnen de beweging; de rollen, de vervloekte rollen. Op een of ander moment hebben we ons allemaal teruggevonden, opgesloten in rollen in onze groepen. De handige, de schrijver, de netwerker, de technieker, de theoreticus, de dwaas, de intelligente, de lay-out’er, de plakker, de tagger, de kamikaze, de paranoïde, de timide, de afwezige, de radikaal, de gematigde, de creatieveling, allen met een zeker mate van professionalisering. Wat er toe doet, is ermee te breken.

Ik wil niet de verschillen van eenieder ontkennen of afvlakken, elk individu wordt gedreven door verschillende tendenties, passies en smaken, maar één ding is zeker, men moet niet het monopolie van de gerespecteerde kenmerken overlaten aan één enkel of enkele individuen in een groep, want dat is de meeste zekere weg om een leider te creëren, soms zelfs zonder de instemming van die persoon. We weten het, we hebben het al gezegd en duizend keer herhaald, er zijn enkel meesters omdat er slaven zijn om hen te gehoorzamen.

 

We moeten dus wantrouwig zijn binnen groepen, zowel als in de relaties tussen groepen, tegenover alles dat toelaat dat “prestige” of “verdienste” plaats inneemt. De oudsten zijn niet het meest respectabel, de gevangenis maakt kameraden niet interessanter, de kwaliteit van een kameraad is niet meetbaar volgens het aantal gebroken ramen… Ze is ook niet anders meetbaar. Het prestige is de hiërarchie, en de hiërarchie is macht. Men moet geen schrik hebben om zijn vrees en zijn twijfels te uiten, men moet zich niet laten imponeren door dogma’s. Het is niet omdat een kameraad beter is in het uiten van zijn zekerheden dan een andere in het uiten van zijn twijfels dat die eerste de waarheid aan zijn kant heeft, allereerst omdat de waarheid niet bestaat, maar ook omdat de retoriek enkel voor diegene die ze beheerst de capaciteit om te overhalen en niet te overtuigen is.

 

Zij die het meer gewoon zijn om hun posities uiteen te zetten, en ik reken mezelf daar ook toe, hebben dus een verantwoordelijkheid als ze niet op zoek zijn naar een machtsgreep. Binnen de anarchistische beweging moeten de mechanismes van de intellectuele autoriteit bevochten worden zowel door diegenen die in staat zijn om ze te produceren als door diegenen die eerder in de positie zijn om ze te reproduceren.

 

Een anarchist zonder de gewoonte om zich te deconstrueren

De danspas van de dogma’s

Ik schrijf deze tekst als mijn lezing van een geschiedenis die vele andere mensen samen met mij doorlopen hebben. Niettemin begrijp ik dat eenzelfde geschiedenis, hoe kleinschalig ze ook zijn mag, uiteenvalt in een kleurenprisma aan interpretaties, dat ongetwijfeld overeenkomt met het onherleidbare perspectief van elk individu. Jammer genoeg komt deze veelzijdigheid zelden tot uitdrukking. Met deze tekst wil ik alvast één kleur toevoegen. Ik denk dat ik daarmee enkele discussiepunten aanhaal, die mogelijks herkenbaar zijn voor kameraden uit het buitenland.

Met deze tekst wil ik die discussies ‘bestaansrecht’ geven, zonder op de boekenbeurs zelf te moeten inbreken in het perspectief dat voorgesteld werd. Als de kwesties die ik aankaart enerzijds een actuele discussie weergeven onder anarchisten in België, zijn het, anderzijds, doorheen de hele geschiedenis van het anarchisme steeds ‘hete hangijzers’ geweest.


Een stap naar voren…

Er is in onze beperkte context een hele weg afgelegd. Gedurende jaren werd elke anarchistische aspiratie in belgië doodgeknuffeld door een lifestyle-gettho waarin de enige lijn die van een zich langzaam aftekenende loopbaan bij een ngo was. Als weinigen zichzelf bestempelden als anarchist was dat zo omdat er weinig anarchisten waren en er eerder sprake was van een actiemilieu dat voor de kar van uiteenlopende zaken gespannen kon worden. Dit milieu leverde op tijd en stond street-credibility aan ngo’s, maar was ook zelf allesbehalve vies van een flinke scheut reformisme. Een erg streng omschreven pacifisme leek soms de ongeschreven regel die dit geheel samenhield: de enige ‘politieke’ lijn die op nogal wat instemming kon rekenen. Van de verspreiding van ideeën was er – bij gebrek aan ideeën en discussie – hoegenaamd geen sprake.

Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad om uit dit ghetto los te breken en initiatieven te ontwikkelen die dichter bij onze anti-autoritaire wensen aansloten. Die doorbraak kwam er door opeenvolgende discussies en gebeurtenissen, maar ook dankzij publicaties en de ontwikkeling van uiteenlopende activiteiten. Ik heb genoten van dit leerproces en er zijn enkele strijdervaringen uit voortgekomen die alvast voer zijn voor interessante discussies. Toch heeft die veroverde horizon zich, mijns inziens, ook snel opnieuw vernauwd.


…en één naar achteren

Ten aanzien van de beperkingen die het activistische milieu ons oplegde, werden middelen gezocht om de breuk door te voeren. De ontwikkeling en uitwerking van anarchistische ideeën, de ervaring van acties zonder bemiddeling, de kritiek van de afwachtende houding, de kritiek van de formele organisatie, de verspreiding van ideeën… het waren stuk voor stuk onmisbare instrumenten om tot een eigen project te komen. Op vandaag denk ik dat veel van die instrumenten een verstarring ondergaan hebben die hen tot nieuwe dogma’s of idee-fixen maakt. Au suivant!

Waar vroeger een schroom heerste om ideeën te verspreiden en zo de eigenlijke kracht ontzegd werd aan de daden die eruit voortkwamen, lijkt de verspreiding van ideeën nu opnieuw een centrale plaats in te nemen. Terecht werd de verspreiding van ideeën beschouwd als een middel om uit de beperkte cirkel van kameraden te breken. Maar de verspreiding van ideeën door een bepaalde groep mensen veronderstelt nog steeds een voortdurende aftoetsing, bijstelling en ontwikkeling van ideeën. Anders verzandt de verspreiding van ideeën in de eenrichtingscommunicatie van gestroomlijnde posities en delven individuele klemtonen het onderspit. Vaak werd met de verspreiding van ideeën de mogelijkheid ontruimd van interne discussie en dynamiek (geen tijd meer voor blaadjes die de discussies terugkoppelen bvb.).

Het lifestyle-ghetto van het activistische milieu liet zich vaak omschrijven in termen van ‘autonomie’: de strijd voor een jeugdhuis, een autonoom centrum, een pandje voor activiteiten… Vanuit de ervaring dat de verwerving van die strijddoelen vaak samenvielen met het einde van de strijd tout court werd de autonomie als op zichzelf staand concept terecht bekritiseerd. Enkel in wisselwerking met elementen van strijd blijft de autonomie levend en behoudt ze een weerbarstige inhoud. Vanuit deze kritiek ontwikkelde zich echter de neiging om alle aspecten van het leven te wegen aan het criterium van ‘strijd’. De activiteiten die niet in het strijdkader pasten, werden daardoor soms afgedaan als individuele voorkeur, waardoor de ‘strijd’ meteen ook losgekoppeld werd van- en opgetild werd boven het individu. Hierdoor werd m.i. een belangrijke positieve dimensie geschrapt uit de anarchistische praktijk. De volledige ontruiming van de autonomie (d.w.z. de zo onmiddellijk mogelijke toepassing van onze ideeën in de praktijk) leidt tot een nodeloze onderwaardering van de eigenheid en een grenzeloze overwaardering van een abstracte vrijheid.

Terecht werd ook de passiviteit en de totale afwezigheid en zelfs verdachtmaking van elk politiek project bekritiseerd. Het vrij-en-blij woog zwaar op elke poging om tot dynamiek te komen en thema’s met een zekere beslistheid op tafel te leggen. Maar ook hier ging de kritiek na verloop van tijd knagen aan de activiteit van de critici: de nadruk kwam steeds meer te liggen op strategische kwesties en het werd steeds moeilijker om een zekere afstand in te bouwen ten aanzien van de eigen activiteit. Hierdoor kreeg de verstarring van bepaalde methodes en hypotheses natuurlijk een vrijgeleide.

De breuk met het ideologische pacifisme was wellicht de meest belangrijke. Ze illustreerde in de praktijk een diepe verankering in het legalisme en vormde een enorme beperking voor elke anti-autoritaire activiteit. Ze heeft plaats geruimd voor een discours waarin termen als ‘pacificatie’, maar ook ‘oorlog’ gebruikt worden, zonder ook maar de minste toelichting. Dàt de autoritaire samenleving gepacificeerd zou zijn, vraagt toch enkele belangrijke nuanceringen (zeker als je enkele regels verderop leest dat het geweld van deze of een andere opstand niets is vergeleken bij het dagelijkse geweld van…de samenleving) en dàt geweld (laat staan oorlog) per se zou bijdragen aan een opstandig proces vraagt niet minder om uitleg, discussie enz.

We naderen de eindnoten van deze uiteenzetting. De kritiek van het reformisme was zeker even fundamenteel als die van het pacifisme. Ze zorgde ervoor dat de ondubbelzinnige lijn tussen verbeteraars en opstandigen zichtbaar werd. Tegelijkertijd is de kritiek van het reformisme in de eerste plaats een weigering van de bemiddeling en de bedelarij. Ze onderschrijft niet noodzakelijk de revolutionaire hypothese en haar zwaar beladen historiek. De kwestie van de revolutie is, ook in tijden die in alle opzichten meer ‘zwanger’ waren van revolutie dan de onze, nooit vanzelfsprekend geweest. Er zijn altijd mensen geweest die de term weigerden omwille van zijn eigen inhoud: de omwenteling van de ene toestand/staat naar een andere. Een stormachtig, eenmalig kantelmoment in de geschiedenis dat voorgoed afrekent met uitbuiting, onderdrukking én gehoorzaamheid. Daarna? Windstilte, het stoppen van de tijd, het einde van de geschiedenis, de eindtijd… Er zijn altijd mensen geweest die meer vertrouwen stelden in de opstand, individueel of in groep, als een moment en een onderdeel van het leven. Een moment dat zijn stempel drukt en vervolgens weer weggevaagd wordt door een nieuwe golf. De opstand die veelvormig is, die me niet opnieuw wil inrichten, die zich niet laat vangen aan een vaandel. De opstand die altijd methode blijft en nooit doel op zich wordt; die ik in de kleinste hoekjes van m’n leven evengoed kan hanteren als in het grootse wereldspektakel.

Maar onder impuls van de revoluties in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en in mindere mate de grote rellen in Griekenland 2008, Frankrijk 2005 en zelfs Londen 2011 verloren al die inhoudelijke redenen hun relevantie en moesten we volgens sommigen beginnen warmlopen voor de revolutie. Natuurlijk herkennen we ons in de kracht waarmee mensen opstaan tegen hun omstandigheden, maar die herkenning en het mogelijke enthousiasme dat eruit voortkomt, lijkt me op zich erg schamel. Ten aanzien van de gebeurtenissen in Noord-Afrika lag het belang veeleer in een ondermijning van een nieuw soort democratisch kolonialisme en in het gevaar voor een vlekkeloze, door de wereldgemeenschap begeleide transitie. Maar die thema’s aanhalen, of bijvoorbeeld het hebben over het nationalisme dat de zogenaamde arabische lente in haar eerste knoppen knakte, dat was al teveel kritiek. We moesten vooral vol lof zijn over de revolutie en uit onze luie stoel van anarchistische scherprechters komen. Wat mezelf en mijn deel betreft, ik verdedig deze kritieken en bemerkingen volledig en denk dat ze terechte uitingen van bezorgde betrokkenheid kunnen zijn. Een bezorgdheid, meerbepaald, ten aanzien van ontwikkelingen die de kracht van de opstand zelf opnieuw willen droogleggen: het nationalisme dat de individuen (ja, ook de massa individuen 🙂 onteigent van hun net ontdekte kracht, het democratisme dat ons hier de mogelijkheid tot herkenning ontneemt etc. Het nooit bereikte doel van de opstand, de meest vrije ontplooiing van elk individu naar zijn eigenheid toe, wordt precies door die gevoeligheden en de handelingen die eruit voortkomen, beschermd.

De dans is ten einde: één pas naar voren en één naar achteren, of misschien toch een beetje zijwaarts en wie weet welke pirhouette er ons nog te wachten staat? Ongetwijfeld heb ik ook tijdens deze dans op vele tenen getrapt. Maar wie zich gedurende ook maar een ogenblik liet meeslepen op een deuntje herkenning en instemming, die ontmoet ik graag voor een informele babbel en, waarom niet, voor een discussie op de komende boekenbeurs. Wie dat wil kan me op voorhand ook altijd een mailtje sturen op het onderstaande mailadres.

het.onderste.boven@gmail.com

De utopie

Ik wil al een tijd lang schrijven over bepaalde onderwerpen, en na het lezen van enkele teksten meen ik begrepen te hebben dat hetgeen waarover ik wil schrijven een gevoel is dat ook bij andere kompanen aanwezig is.

Het gaat over een vereiste die ik altijd al gehad heb, en die niet enkel nooit temperde, maar in tegendeel de laatste tijd meer en meer ruimte ingenomen heeft in mijn gedachten: ik heb het over de utopie. De idee van de utopie achtervolgt me met een nieuwe en sterke aandrang, misschien wel omdat haar zoektocht langzaamaan maar onverbiddelijk minder obsessief aanwezig is in het hart van wat we als anarchistische beweging kunnen definiëren. Dat is toch alleszins de indruk die ik heb.

Misschien komt het door de desillusies van de voorbije jaren die vandaag als nederlagen worden bestempeld, door de vermoeidheid van de opzienbarende slagen (eerder moreel dan fysiek) die altijd voor je klaarstaan wanneer je strijdt, zonder nog het nog maar over het perspectief te hebben dat zegt dat je wildste dromen nooit verwezenlijkt worden, maar het lijkt me alsof er een zekere trend in de lucht hangt die zich tevreden stelt met minder: het is beter om een kleine strijd te winnen die ons wat moraal geeft, eerder dan nog een nederlaag te begaan wanneer we een definitieve overwinning voor ogen hebben. Het is beter om de dingen van dit miserabele bestaande een beetje aan te passen dan het risico te nemen ze nooit te kunnen verbeteren wanneer je streeft naar een definitieve omwenteling. Dit tijdperk biedt ons een permanente zoektocht naar de aanpassing aan situaties, en dit is de spanning aan het verdringen die ons ervan weerhield om ons aan te passen; de razernij waarmee iets kost wat kost gedaan wordt om zich toch maar levend en actief te voelen draagt het risico in zich om de analytische capaciteit opzij te zetten, net als de kritiek die noodzakelijk is voor het ontwikkelen van een eigen projectualiteit. We slagen er zelfs in om hetzelfde te doen als alle anderen en te praten zoals alle anderen omdat we denken dat een andere taal ons onverstaanbaar zou maken en we zo het risico zouden lopen geïsoleerd te blijven. We nemen allemaal deel aan dezelfde strijden, en alsof dat nog niet genoeg is, doen we het ook nog eens allemaal op dezelfde manier, gebruiken we dezelfde middelen die op langere termijn steriliteit teweeg brengen, om dan te ontdekken dat we onze creatieve capaciteiten geaborteerd hebben door te zeer het parcours dat de anarchistische beweging in het verleden opging na te volgen. Te ontdekken dat we de verbeelding hebben verzwakt die belangrijk is voor het voortzetten van de strijden die we ondernomen hebben….

En wat met die strijden? Als middel naar iets omvangrijker en grandiozer lopen de strijden het risico om een doel op zich te worden, en het is op dat pad dat we de Utopie verliezen. Het komt steeds minder voor dat ik met kompanen spreek over grotere dromen. Ik heb het niet over de dagdromen die we weer opbergen wanneer we gedaan hebben met fantaseren, maar over een subliem verlangen waarheen we ons richten, als iets om naar te streven en proberen te realiseren. De Utopie is voor mij geen eilandje dat niet bestaat in deze wereld, maar iets dat het bloed naar het hart en de hersenen jaagt, een idee dat geen wapenstilstand toelaat; het is de spanning die me tot handelen duwt en tegelijkertijd het bewustzijn dat me in staat stelt om de angst te overwinnen. De Utopie is één van de redenen waarom ik anarchist ben, omdat enkel zij me de mogelijkheid biedt om te strijden, niet enkel voor een nieuwe wereld, maar voor iets wat nog nooit gerealiseerd is geweest. Voilà mijn Utopie: de poging om iets waar te maken dat nog nooit in vervulling is gegaan, het streven om te kunnen leven in een wereld die niet de wereld van vandaag is en ook niet die van enkele duizenden jaren terug. Iets dat we enkel kunnen proberen doorheen een moment van opstandige breuk, een moment dat niets meer beduidt dan de opening van een mogelijkheid, dat me in staat stelt om naar een diepe afgrond te gaan en de hoogtevrees te beproeven, de mogelijkheid open houdende dat er zich in die diepte of iets vreselijks fascinerend of iets absoluut vreselijks bevindt. Kortom, een sprong in het onbekende, zonder op voorhand te weten hoe de samenleving waarnaar ik verlang eruit moet zien, maar vertrekkende van hetgeen waarnaar ik niet verlang. Het ondenkbare denken dus, als grondvoorwaarde om naar het onmogelijke te streven.

 

Diegene die vanaf het begin al aan het einde zit te denken, diegene die nood heeft aan de zekerheid om dat einde te bereiken nog voordat hij begonnen is, die zal er nooit geraken.

A. Libertad

Zonder voorga

Zonder voorga. Dat is de karaktertrek van het tijdperk dat we vol verbazing, angst, afgrijzen en hoop aan het leven zijn. Zeker, de geschiedenis kende ook in het verleden al oorlogen, opstanden of ineenstuikende economieën. Maar na het gebeurde en met de nodige veilige afstand, leek het ons altijd makkelijk om de aanwezige delen, hun redenen en de invloed van de verschillende acties van de protagonisten op de ontketening van de gebeurtenissen te identificeren. De laatste twee eeuwen hebben ons een te bereiken kennis verschaft, ze hebben onze zekerheden en twijfels uitgebeiteld, ze hebben de gids opgesteld die we gebruiken in ons dagelijkse handelen. Maar het derde millennium opende zich onmiddellijk met het teken van het onverwachte.

Wie zou er op de morgen van 11 september 2001 bij het wakker worden kunnen gezegd hebben dat de wereld enkele uren later niet meer dezelfde zou zijn? Sindsdien hebben de tien voorbije jaren onze best verankerde referentiepunten één na één verbrijzeld. Om nu dan uit te komen op de dag van vandaag met een Europees land dat al lange tijd in een onzeker evenwicht zweeft tussen reactie en revolutie (Griekenland), een ander land dat bekend werd voor zijn in brand gestoken onverstoorbaarheid (Engeland), nog andere landen die op twee passen staan van de economische crash (Italië, Spanje, Portugal, Ierland); verre regimes die eeuwig leken en op enkele weken tijd uiteenspatten (Tunesië, Egypte, Libië), andere landen die om te overleven een genadeloze repressie moeten voeren tegen hun bevolking (Syrië); en de wereldsupermacht zelf, de Verenigde Staten meesters van de planeet, moeten hun rekening vereffenen met het failliet van de economische balans. Om dan nog niet te spreken over de ontelbare oorlogen die kort hadden kunnen duren en maar blijven doorgaan (Irak en Afghanistan), conflicten die gesust leken en weer oplaaien (Israël-Palestina), massamigraties die (zowel in de ene als in de andere richting) de manier van leven van miljoenen mensen overhoop halen, rampen die erg weinig natuurlijk zijn en niet alleen mutaties van de omgeving impliceren, maar ook sociale en politieke veranderingen. Tot aan het dagelijkse leven, dat we dag na dag doorzeulen en alsmaar nijpender wordt door de afwezigheid van arbeid die vervreemdend, maar nodig is om aan geld te geraken dat nooit volstaat om de koopwaar die niets waard zijn te verkrijgen… alles draagt ertoe bij om het bewustzijn te verspreiden dat dit heden geen toekomst heeft.

De wereld die wij kennen, de enige waarvan we een directe ervaring hebben, valt voor onze ogen uiteen. Het doet er hier weinig toe om vast te stellen of haar ondergang het resultaat is van een slecht beheer van de macht of ook van de strijden van de sociale bewegingen, of het gaat over een oude voorspelling die uitkomt of juist om een verbazingwekkende nieuwigheid. Op een bepaalde manier doet het er ook weinig toe te weten of dit reëel en materieel is, of dat het gaat over een zoveelste virtuele illusie. Wat zeker is, is wat ervaren, gevoeld wordt. In ieder geval kan dit alleen maar goed nieuws zijn voor degenen die de intentie hebben om deze wereld op z’n kop te zetten. Niet langer nodig om breuken te forceren in de muur van de consensus die de sociale orde regeert: deze muur brokkelt al af. Niets is meer zoals vroeger. Nochtans veroorzaakt de situatie die zich ontwikkelt en die in theorie van onze kant slechts enthousiasme zou moeten opwekken in de praktijk vooral ontreddering. Hoe kunnen wij, geboren en getogen in de vorige eeuw, in het vorige millennium, hedendaags en actueel zijn? De taal, de interpretatiekaders waar we aan gewend zijn, lijken tot niet veel meer te dienen en blijken beetje bij beetje onbruikbaar te zijn. We lopen het risico om over te komen als historische relieken, stoffige antiquiteiten goed om in musea te steken.

Daarom is een brede confrontatie meer dan ooit noodzakelijk en dringend. Voor onze ogen openen zich onvoorstelbare gelegenheden. Om erin te slagen die te plukken, zullen we geen lessen meer van buiten moeten leren, maar evenmin kunnen we vertrouwen op het loutere toeval, en nog minder op het navolgen van één of andere kortstondige ideologische mode. Elkaar ontmoeten, discussiëren, ideeën uitwisselen met het zicht op… (ja, met het zich op wat eigenlijk?), wordt alsmaar meer onontbeerlijk.

 

Een nieuwe wereld

Er schiet ons hier nu een bekende zin van Buenaventura Durruti te binnen. Laten we niet bang zijn voor ruïnes want in onze harten is reeds een nieuwe wereld aan het geboren worden. Voilà, laten we vandaar vertrekken. Als, op het oude continent, de ineenstorting van deze wereld neigt om reacties op te wekken met nihilistische of citoyennistische accenten, dan is dat omdat er geen enkele nieuwe wereld zit in de harten van de menselijke wezens die het bewonen. In Noord-Afrika vechten de revolterenden ook met moed en vastberadenheid omdat ze nog een hoop hebben die hen bezielt. We weten dat de mythe van de democratie een leugen is en we herhalen (tegen onszelf) dat het in hun mond slechts een voorwendsel is om los te barsten. Maar het is, of het nu gaat over een voorwendsel of een reden, nutteloos om te verbergen dat ze nood hadden aan deze mythe, dat ze nood hebben aan een droom die hen aanspoort om te vernietigen wat de verwezenlijking ervan verhindert. Alle revoluties hebben nood gehad aan een voldoende krachtige en vervoerende droom om de menselijke wezens op te zwepen en hen aan te zetten tot actie. Deze droom is altijd anders geweest dan de ellendige toegevingen van het bestaande. De directe democratie waar de Enragés het over hadden was ondenkbaar voor 1789, net zoals de Commune dat was voor 1871, of de Sovjet voor 1917, of de Collectiviteit voor 1936.

Maar wat is hier vandaag in het Westen de droom? De enige utopie die niet besmet blijft (in zekere zin is het vreselijk om te zeggen, maar dat is ook te danken aan de nederlaag van de Spaanse revolutie) is die van de anarchie, die van een wereld ontdaan van alle machtsverhoudingen. Desondanks merken we onder de anarchisten zelf een zekere terughoudendheid op om de anarchie te verdedigen, een schaamte van degenen die niet zouden willen overkomen als weinig praktisch en té onrealistisch. En vervolgens, tot wie moeten we ons richten? Onder de onweerstaanbare golf van de technologische ontwikkeling zagen de laatste decennia de erosie van alle betekenis, de alteratie van de woorden, de veralgemening van de afasie. Het Babylon van de vrije markt is eveneens het Babel van de niet-communiceerbaarheid.

Dat veroorzaakt de verdwijning, niet van de zogenaamde sociale kwestie, maar eerder van het bewustzijn ervan. De huidige sociale strijden worden niet gevoerd door uitgebuiten die komaf willen maken met de uitbuiting (en die jammer genoeg nog op politiekers vertrouwen die klaar staan om hen te verraden), maar door geïntegreerde burgers die alleen maar een meer authentieke democratie eisen. Tegelijkertijd hebben de revoltes die onvoorzienbaar ontploffen in elke hoek van de planeet over het algemeen geen inhoud, formuleren geen eisen, wijzen geen perspectieven aan – het zijn slechts ontploffingen van razernij. Deze tendens die goed zichtbaar is in Europa, heeft het merendeel van de anarchistische beweging aangezet om zich te verdelen, om twee wegen te bewandelen die schijnbaar tegenovergesteld zijn, maar in werkelijkheid elkaar spiegelen.

Eens ze in hun harten alle hoop in slaap gewiegd hadden, onthulde zich voor de ogen van vele kameraden die niet willen berusten een droog, brutaal, onafwendbaar alternatief. Ofwel afzien van elke poging om de massa’s te betrekken die zich alsmaar meer vervreemd tonen en de sociale oorlog omvormen tot een privé-oorlog tussen de anarchisten en de Staat (gewapend-strijdisme). Ofwel deze participatie nastreven tot op het punt om zich aan te passen aan de “dynamieken” van de massa’s door er de eisen van over te nemen en de sociale oorlog om te vormen tot een verzet van de burgermaatschappij tegen de Staat (citoyennisme). Zo zie je des te beter hoe het vertrekpunt van deze parcours hetzelfde is: de vaststelling dat de werkelijkheid die ons omringt geen revolutionaire interventie meer toelaat die identiek is aan wat er in de loop van de voorbije eeuw in de praktijk gebracht werd of wenselijk geacht werd.

Laten we duidelijk zijn. Deze twee hypotheses bieden antwoorden aan reële, concrete eisen en verlangens, en het gaat er niet over die in vraag te stellen. Maar dat neemt niet weg dat de poging om te handelen op de werkelijkheid die ons omringt zich gescheiden heeft in haar vormen, zo gescheiden dat de verschillende strijdmanieren niet meer complementair zijn, maar gepolariseerd zijn in twee, allebei politieke, alternatieven: langs de ene kant de vrijwillig a-kritische deelname aan “volkse strijden” en langs de andere kant de oprichting van een specifieke organisatie die verschillende aanvallen tegen de macht opeist. Vandaag is het juist het binnenvallen van de politiek en haar berekeningen in een beweging die er vijandig tegenover stond één van de voornaamste redenen voor de huidige “depressie” die vele kameraden treft. En hoe meer de politiek zich “winnend” toont, dankzij een gebruik zonder scrupules van verschillende lapmiddeltjes van zelfpromotie, hoe minder men erin slaagt om haar buiten te houden.

 

Welke wegen?

Het anarcho-citoyennisme is er in bepaalde massacontexten in geslaagd om ervoor te zorgen dat de kameraden door iedereen graag gezien worden, om hen zichtbaarheid en consensus te doen bekomen, maar… op welke voorwaarden? De prijs ervoor is om af te zien van anarchisten te zijn, te leren om de eigen gedachten in te kleden of te verzwijgen, het onverdraaglijke te verdragen. Het gaat over een “overwinning” die er niet in slaagt om het lage opportunisme dat haar mogelijk gemaakt heeft te verbergen, en dat een oeuvre heeft volbracht dat in andere tijden ondenkbaar was: ervoor zorgen dat vele kameraden de hypothese zelf van interventie in een sociale strijd verwerpen, een interventie die tegenwoordig beschouwd wordt als een synoniem voor compromis. Maar hoe kunnen we ons daarover verbazen nadat we anarchisten conferenties met reformisten hebben zien organiseren en petities hebben zien overhandigen aan de autoriteiten? Hoe er ons over verwonderen, nadat we hen hoorden zeggen dat ze een grotere koopwarencirculatie wilden en aan de zogenaamde pacifistische partijen verweten dat ze hun institutionele taak niet volbrachten? Hoe ons beklagen, wanneer we hen schouder aan schouder gezien hebben met stalinisten en priesters? Maar daarenboven wordt deze eminent politieke interpretatie van de sociale strijd ons gedeald als een verworven waarheid na een onbetwistbare historische ervaring. “Delen of Staat” [“Condivisione o Stato”, slogan uit Val Susa, nvdv.] is het pathetische dictaat dat degenen die argumenten te kort schieten vandaag proberen op te leggen om de problemen uit de weg te gaan.

Nochtans zou het tegenover de uitbreiding van de woede, de ontploffing van alsmaar belangrijke tegenstand, de ontwikkeling van nieuwe perspectieven, absurd zijn om zich te onthouden van de mogelijkheid om te interveniëren in bredere contexten louter en alleen omdat we lamgeslagen worden door de druktemaker-marketing van bepaalde leidertjes van de beweging. In plaats van doodsbang te zijn voor het noodzakelijk deelkarakter van de sociale strijden, zouden we daarom moeten proberen om ook in hun schoot te vechten, wetende en uitleggende dat de sociale aard van een strijd gegeven wordt door haar kwalitatieve dimensie, en zeker niet de kwantitatieve. De weinige kameraden die bijvoorbeeld de bouwwerven van de TAV saboteren, zijn bezig met op hun manier een sociale strijd te voeren, omdat de Hoge Snelheid een probleem is dat éénieder, zonder onderscheid, aangaat. Om een ander voorbeeld te geven: de vele kameraden die betogen voor de afschaffing van de levenslange bestraffing, voeren een strijd voor de rekening van anderen, een politieke strijd, omdat de levenslange opsluiting een probleem is dat slechts erg weinig mensen aangaat en die slechts op wetgevend niveau een abolitionistische oplossing kan krijgen.

Daarom willen wij niet volledig buiten de sociale strijden blijven. Maar wij willen wel ver weg blijven van de politiekers die de sociale strijden infecteren, anarchisten inbegrepen.

Het anarcho-gewapende-strijdisme van haar kant, ook daar waar het het vaakst en met betere resultaten in geslaagd is om de vijand direct te raken (zoals in Griekenland of in Latijns-Amerika), neigt er nochtans naar om de sociale subversie te reduceren tot een puur militaire aangelegenheid, tot een botsing tussen wij en zij. Het volstaat om op te merken hoeveel acties expliciet uitgevoerd worden als antwoord op repressieve operaties. Eerder dan de strijd tegen de overheersing in al haar aspecten voort te zetten en uit te breiden, komt het ontwikkelen van de solidariteit op zulke manier neer op de reductie ervan tot een verdediging van zijn invloedssfeertje: de anarchisten vallen de Staat aan die kameraden opsluit, de Staat reageert op haar beurt door andere anarchisten op te sluiten, die dan reageren door de Staat aan te vallen, die reageert door andere anarchisten op te sluiten, die op hun beurt… Zo onstaat een werkelijk vicieuze cirkel die nog minder aanlokkelijk wordt wanneer die opgesmukt wordt met die trieste retoriek die het martelaarschap en de opoffering verheerlijkt. Het gaat niet meer over een strijd die erop gericht is om een bestaande te ondermijnen dat onverdraaglijk is voor de erg grote meerderheid van de mensen, het wordt een duel tussen enkele rebelse individuen en de Staat. Het feit dat deze botsing vaak op de voorpagina’s van de kranten belandt maakt haar daarom nog niet interessanter, ze wordt sowieso gezien als een privé-aangelegenheid en kan aldus slechts een publiek van toeschouwers aantrekken. En dat nog om een andere reden, en dat is de ergste, want het gewapend-strijdisme maakt dat de aanval tegen de structuren en de verantwoordelijken van de overheersing de karakteristiek wordt van specifieke organisaties eerder dan van een hele beweging. En dit is in feite geen natuurlijke noodzakelijkheid. Het is een arbitraire keuze. Zoals een groot deel van de geschiedenis van de anarchistische beweging aantoont, kan de “propaganda van de daad” erg goed aangewend worden door de beweging in haar geheel. Dat gebeurt wanneer de actie anoniem blijft, zonder dat iemand er het auteurschap van opeist. Wanneer een actie aan niemand in het bijzonder toebehoort, kan ze aan allen in het algemeen toebehoren. Maar als men zich de last op de hals haalt om de actie op te eisen, om er een eigen merkteken op aan te brengen, dan is dat omdat men tegenover de hele wereld wil onderstrepen dat deze actie aan iemand toebehoort.

Ondanks de schijn lijken het citoyennisme en het gewapende-strijdisme op elkaar en voeden ze elkaar wederzijds. De openheid voor compromis van de eerste stimuleert de identitaire geslotenheid van de tweede, en vice versa. De citoyennist die zweert bij zijn radicaliteit terwijl hij de hand schudt met politiekers verschilt niet zo veel van de gewapende strijderist die zweert bij zijn informaliteit terwijl hij een organisatie voorzien van acroniemen en programma’s opbouwt. De eerste zoekt de consensus van de massa’s en minacht daarom de microfoons van de journalisten niet. De tweede minacht de massa’s maar zoekt de schijnwerpers van de media. Beide, op hun manier, zijn op zoek naar zichtbaarheid.

Wij vinden een anonieme en informele beweging – een autonome anarchistische beweging zoals men indertijd zei, voordat deze definitie werd geradbraakt door rechters en journalisten – ongelooflijk veel wenselijker, een beweging die niet afziet van haar alteriteit tegenover de wereld die haar omringt. Maar die evenmin afziet van de mogelijkheid om die wereld te subverteren, het is te zeggen, die niet aanvaard dat in haar hart die nieuwe wereld gedoofd wordt die haar niet bang maakt voor ruïnes. De utopie is het enige tegengif tegen het citoyennisme en het nihilisme. We leven als gasten, ongewenst en onwenselijk, van de oude ontpleisterde wereld. Haar agonie roert ons niet, beter, het is onze intentie om de verdwijning ervan te versnellen.

 

Perspectieven

Hoeveel keren moet je je dromen aan diggelen zien liggen voor je stopt met te dromen? Hoeveel keren moet je vertrouwen verraden worden voor je begint iedereen te wantrouwen? Hoeveel keren moet je zien dat je ideeën verloochend worden voor je je tevreden stelt met gelegenheidsmeningen? Hoeveel keren moet je aanhoren dat je gedachten gebanaliseerd worden voor je afziet van alle communicatie? Sommigen blijven het zich afvragen, hopende in het diepst van hun hart dat ze er nooit in zullen slagen om een antwoord te vinden. Wij evenmin. Koppig of simpelweg dom, ongelegen of simpelweg achterop, wij vinden het onverdraaglijk om te verglijden in de melancholie juist op het moment dat er zich nieuwe en fascinerende mogelijkheden openen.

Maar – en dat moet nog terdege beseft worden – het is niet de subversieve propaganda, het is niet de oprichting van een revolutionaire organisatie die de revolterenden op straat doet komen. Het is de materiële en emotionele ellende van dit bestaande die we allen dagelijks meesleuren. En zo dat al waar was in het verleden, is dat het nog meer vandaag wanneer we geen enkele zon van de toekomst meer ontwaren achter de heuvels, maar eerder de nacht van de oerchaos. Tegenover deze duisterheid zullen de militanten zich blijven opsluiten in hun klooster uit angst om verward te worden met het banale uitschot, terwijl de intellectuelen zich zullen blijven bevragen over de crisis van de vertegenwoordiging. Maar er valt niets te veroordelen of te verheerlijken in de moderne revoltes, de revoltes die ons de pedalen doen verliezen met onze gewoonlijke kompassen. Met alles moet de confrontatie aangegaan worden.

Decennialang zijn we bijna immobiel gebleven in het brakke water van de sociale pacificatie, wachtende op een wind die ons zou toelaten om ons in beweging te zetten in de richting van onze respectievelijke bestemmingen. Voor zover onze hoop en voorspellingen teleurgesteld werden, is het vandaag nochtans niet zomaar een zucht wind die opsteekt. Aan de horizon tekent zich een zwarte hemel af die slechts donderstormen belooft. En nu, wat willen we doen? De zeilen reven en het anker uitwerpen, vastberaden om immobiel te blijven omdat het risico ons bloot te stellen aan een schipbreuk te groot is, of zoveel mogelijk ons schuitje te verstevigen en de trossen los te gooien?

Dat de rellen die spontaan losbarsten beperkt zijn in de tijd en in hun inhoud is slechts een vals probleem. Als dat het geval is, dan is dat ook te wijten aan de afwezigheid van wat ertoe zou kunnen bijdragen om ze te verlengen en te sublimeren. En zelfs indien het slechts zou gaan over een koortsopflakkering van een ziek sociaal lichaam, dan nog blijft het een feit dat ze een verlaging van de immuunsystemen betekenen, een verlaging die in staat is om de komst van de fatale infectie waarop wij hopen te vergemakkelijken. Zelfs als het slechts zou gaan over een kortstondige speeltijd die toegestaan wordt net voor de klastaak, blijft het een feit dat het aan ons is om de radertjes van de bel te saboteren. En als degenen die eraan deelnemen in werkelijkheid geen enkele revolutionaire aspiraties koesteren, meer gestuwd door de wrok omwille van hun sociale uitsluiting dan door de weigering van alle institutionele integratie, dan heeft dat maar weinig belang. Wat deze oproer in elk geval wenselijk maakt, is de opschorting van de normaliteit die ze kunnen opleggen, de onmisbare premissen voor elke poging om de werkelijkheid te transformeren. Het gaat er niet over om de smaken te delen met degenen die botsen met de ordetroepen, noch om te proberen hen een lesje pedagogie te geven aan de hand van heilige subversieve teksten wanneer ze ten aanval trekken om futiele koopwaar te bemachtigen. Het gaat erom zich in de zo geschapen chaos te werpen – zelfs als die geschapen is omwille van een banale reden, zelfs als het op een instrumentele manier is – en te proberen om elke terugkeer naar de orde der noden in de war te sturen, verhinderen, vertragen, belemmeren. Wat neerkomt op het ontrukken van kostbare tijd om te experimenteren met de wanorde van de verlangens, die te verspreiden en te consolideren.

Ziedaar waarom het in het licht van de nieuwe brandhaarden die in de fik gaan en met het klimaat dat je overal in Europa inademt, voor ons alsmaar belangrijker wordt om niet bij verrassing genomen te worden. Zonder ons handelen te plannen om ons in te dekken tegen het onbekende, noch om nieuwe medeplichtigheden te zoeken waar er geen kunnen zijn en aldus te eindigen als sociale assistenten die onbewust zijn van hun bestemming. Zonder garanties, zonder zekerheden, zonder angsten voor wat niet te ontcijferen valt. Maar, in de niet zo verre eventualiteit dat er voor onze voeten een brand opsteekt, is het beter om reeds een min of meer duidelijk idee te hebben over waar naar toe te gaan en wat te doen, en tegelijkertijd het hoe en het waarom van het doen uit te diepen.

 

Er bestaat geen enkele organisatie die boven mijn individuele vrijheid staat… en in elk geval wil ik geen deel uitmaken van een revolutie waar niet gedanst kan worden.

About

The subversive bookfair aims at a mutual enrichment across the borders, to put the question of revolutionary perspectives on the table.
Read the invitation in: english , français , deutsch , italiano, nederlands, castellano.
.
We’d like to get as much out of this encounter as possible and think written contributions can add to this. This website facilitates the spreading of contributions before the bookfair.
By clicking on 'Browse' or looking at the 'Contributions' menus, you can find the contributions in different languages.

When? Where?

The Subversive Bookfair will take place on Saturday 15th & Sunday 16th of October (2011) in Brussels

Contact

subversivebook@riseup.net