Subversive bookfair in Brussels

Icon

Opklaringen

Vernietigen verjongt.

Walter Benjamin

 

Het enige kapitaal dat het proletariaat […] als dusdanig in de geschiedenis geaccumuleerd heeft, is de latente prikkel van haar woede, over het algemeen een negatie van de ‘stand van zaken’, haar latente concrete mogelijkheid om met geweld de stand van zaken te verwoesten en die voor eens en voor altijd te begraven in het historische verleden, met al haar cultuur, al haar rationaliserende verwoording, de spectaculaire organisatie van de schijn.”

Giorgio Cesarano, Gianni Collu

 

Ik hou me ver van degenen die van het toeval, van de droom, van een rel de mogelijkheid verwachten om te ontkomen aan de ontoereikendheid. Ze lijken te veel op de mensen die in andere tijden vertrouwden op God om hun gemiste bestaan te redden.

Georges Bataille

 

Dertig jaren van contrarevolutie zijn voorbij.

De bestorming van de hemel die de meer radicale ervaringen van de jaren 70 begeesterde, keert terug om met haar lading aan onvoltooidheid, de slaap te verstoren van de technocraten, de weldenkenden, de burgers die trots zijn burgers te zijn. Deze maatschappij die slechts als gigantische infrastructuur, als politioneel dispositief, als schaduwtheater haar eigen ineenstorting overleeft, dacht dat om de armen ver te houden van hun krachten en hun gelijkaardigen, een zee van afstand volstond, een zee van bewakingscamera’s en uniformen. Ze dacht dat de ongelijke ontwikkeling, de chantage van de internationale schuld, de technomilitaire camorra’s, de regionale slachtpartijen een programma vormde dat nog lang zou kunnen toegepast worden. Zoveel mogelijk mensheid in overschot afslachten, wapens verkopen, de oppositiebewegingen controleren zijn praktijken die goed werkten, vooral wanneer de ideologie van de nationale bevrijding zich leende tot het spelletje. Maar dit type van oorlog tussen Staten en tegen-Staten lijkt niet meer te volstaan.

De totale mobilisatie die opgelegd wordt door de planetaire overheersing heeft de weg vrijgemaakt, als een terugslag, voor een veel gevaarlijker spelletje: het spel van correspondenties.

De rellen in Londen en daarna in de andere Engelse steden zijn het beste antwoord geweest op de opstanden in Noord-Afrika. Een daad van correspondentie die herneemt wat er reeds gebeurde in de Franse banlieues in 2005 en in Griekenland in 2008. Een daad die verwijst naar de rellen van Tirana in de voorbije lente, die terugkeert naar een allesbehalve gepacificeerd Caïro, die zich uitstrekt tot Santiago de Chili. Een jongeman die vermoord wordt door de politie is evenwel geen nieuwigheid. Wat daarentegen wel nieuw is, is de woede die ermee gepaard gaat. Dezelfde woede als die van de shebab in de Palestijnse gebieden. Het is niet de oude internationalistische solidariteit, het is niet het project om de anti-imperialistische guerrilla over te brengen naar de Westerse metropolen, in de buik van het beest. Het is iets anders. Het is een manier van antwoorden op dezelfde oorlog, op eenzelfde ingekapseld en duister leven, op eenzelfde gebrek aan zin.

Hoe pathetisch zijn de pogingen van de persagentschappen en de analisten die betaald worden om diepe democratische intenties toe te schrijven aan de “Arabische lente” en de revolte van Tottenham, Enfield, Brixton, Hackney, Peckham af te doen als een ontploffing van een absurd en onbegrijpelijk onbehagen.

Wat willen die jongeren uit de proletarische wijken, of ze nu autochtonen of immigranten zijn? Hebben ze soms al niet de democratie? Ja, die hebben ze. Maar de echte democratie, hoewel ze hun kracht uitgebuit hebben en met gloeiend ijzer hun lichamen getekend hebben, heeft hun wil tot opstand nog niet gebroken en hun brandende geesten nog niet definitief gedoofd.

Niet alleen commissariaten en banken gingen in vlammen op, maar ook de enorme opslagplaats van Sony in Enfield. 22 000 vierkante meter cement. Ze leek in staat om de jeugd nog lang in toom te houden, geïsoleerd en met de dopjes in hun oren. Maar de slagen richtten zich zowel tegen de politie als tegen de massa-amusementsindustrie. Vervreemding door consumptie en de wapenstok: de twee beten die elk leven, alle jeugd vermorzelen. “De grote gebouwen en de brede straten, het cement en het staal hadden hun schijn van duurzame solidariteit verloren. Ook die waren fragiel en konden vernietigd worden. Een fakkel, een bom, een voldoende stevige windstoot, en ook die zouden ingestort zijn,” schreef jaren geleden een ex-Weathermen over de revoltes in de Verenigde Staten in de jaren 70.

Duizenden en duizenden bewakingscamera’s, 16 000 politieagenten, de dreiging om het leger in te zetten volstonden niet. En eveneens niet de interne grens. Na dagen van rellen in de arme wijken brak de revolte de luxepoorten open van Brent, Ealing, Camden, Nothing Hill, Oxford Circus. De zones van Wembley (dag match Engeland-Nederland!), van de winkelcentra, van de mode, van het radicaal-chic neo-leven. De gevaarlijke klasse geraakte tot onderaan de huizen waar de technobureaucratische minderheid van ingeslotenen opgesloten leefde, en bevrijdde er de ondankbare jeugd van, intussen anorectisch van koopwaren en beelden.

Dat zijn geen verontwaardigden, de huppelende versie van de citoyenistische onmacht, het zijn woedenden, driftigen. Zoals die ene zei, “er zit plebs in elke klasse”, aangezien het niet langer slechts een deel van de planeet of van wat overblijft van de samenleving is dat gekoloniseerd is, maar wel degelijk ons hele leven, dat 24u op 24 aan het werk gezet wordt.

Deze partizanen van het beledigde en vernederde leven verenigen zich in de ingewanden – in de eigen insurrectionele lichamelijkheid – met de revolterenden van overal. De economische crisis, het openbaar onderwijs dat uiteenvalt, de falende en eenzame ouders – gestotter en gestamel van de linkse sociologie op zoek naar een reformisme dat totaal weg van de tijd is. Reeds gehoord, zo’n uitleg. Gemurmel, niets anders. De opstand, het mogelijke in en tegen de geschiedenis, is weer onder ons.

 

Reeds in de jaren 70 beweerde één of andere vetmester van moordenaars met stropdas en in uniform dat de nieuwe oorlog moest spelen op drie bewegingen. Ten eerste de ontoegeeflijke repressie van elke daad van ongehoorzaamheid, want in een even onverbiddelijke als broze sociale orde kan die onmiddellijk leiden tot de opstand. Ten tweede de strategische assumptie van het einde van elk onderscheid tussen het burgerlijke en het militaire om de bevolking te doen wennen aan de groeiende aanwezigheid van soldaten. Ten derde, de vorming van bewegingen voor de vrede die geweld weigeren, om aldus ieder die buiten de lijntjes kleurt van de democratie-wereld te isoleren en te breken.

Je zou kunnen zeggen dat we daar zijn. Op straat eten, op bankjes gaan zitten, samen troepen in de inkomhallen van huizen is in alsmaar meer steden verboden. Niet alleen om de ruimte van de koopwaar en de speculatie te doen zegevieren ten opzichte van de menselijke belemmering, maar omdat de orde van de scheiding en de isolatie het subversieve karakter van alle delen vreest. Wie iets deelt is tegenwoordig een vijand van de Staat.

Het niet-onderscheid tussen burgerlijk en militair is een voldongen feit, in de productie, in het onderzoek, in de controle, in de opbouw van huizen, appartementsblokken, wijken. Alle koloniale experimenten (urbanistisch, politioneel, antropologisch, strategisch) hebben als nieuw en meer ruimer laboratorium onze steden.

Proberen om oppositiebewegingen tegen regimes die eens bondgenoten waren en nu aftands zijn, op te richten of te infiltreren is al sinds altijd een beproefde techniek. Terwijl de Syrische rebellen rustig afgeslacht mogen worden, worden aan de Libische rebellen wat bombardementen van de NAVO gespendeerd om de inzet voor de geopolitieke poker opnieuw aan te vangen. Een of ander Provisoire Nationale Raad, door gebedel vanuit de media opgebouwd, wordt makkelijk gevonden. Maar het is niet gezegd dat de opstandige bevolkingen – gezien de wind die overal opsteekt – in de rangen zullen staan. Ook op het interne niveau is een duidelijke en democratische verontwaardiging vandaag beter dan een ondoorzichtige en onregeerbare opstand morgen. Maar wanneer de verontwaardiging zelfs tot in Israël geraakt, na 50 jaar geschiedenis, is het niet gezegd dat de bezetting van de Palestijnse gebieden een ander verhaal zal blijven.

Op de militaire oorlog volgt alsmaar meer de burgeroorlog, die op z’n minst drie omstandigheden met zich meebrengt die gunstig zijn voor de revolutionairen (gunstig, laat het duidelijk zijn, niet deterministisch gegarandeerd). De betwisting op het vlak van het statelijke geweldsmonopolie. De overgang van soevereiniteit van de Staat naar het individu. De verwijdering van de controle, en dus het opnieuw vermengen van vriendschappen en vijandschappen, van affiniteiten en van onverenigbaarheden op een niveau van immanentie.

De impliciete uitnodiging is om zich te ontdoen van alle insurrectionalistische ideologie – met haar fetisjen, haar retoriek, haar altijd-dezelfde analyses – om theoretisch en praktisch, ethisch en materieel de opstand als historische mogelijkheid tegemoet te treden.

Misschien zijn we uit die lange woestijn gekomen die van de revolte een getuigenis van menselijke weerstand maakte, een methode die niet op de zolder moet opgeborgen worden, een wapen om door de bevroren vlaktes van verloochenaars, terugvloeiers, gedissocieerden, berustenden te trekken. Heel dit leerproces van het oproer mag nu niet terugdeinzen voor de aanvallen waartoe we individueel geroepen worden.

 

Als ik eraan terugdenk dat in het begin van de jaren 90 een kameraad een Anti-autoritaire Insurrectionalistische Internationale voorstelde die als interventieterrein het gebied van de Middellandse Zee zou hebben omwille van de enorme insurrectionele mogelijkheden dat het bood, blijf ik verbaasd sinds de realiteit het op zich heeft genomen om de juistheid van die hypothese te bevestigen, die toentertijd opzijgeschoven werd omwille van onbegrip, slecht humeur, driften en repressieve manoeuvres.

Als ik terugdenk dat van jaren en jaren discussies over affiniteitsgroepen en informele organisatie met moeite een manier van onderling verhouden tussen kameraden is overgebleven, waarbij bijna volledig dat andere luik in vergetelheid raakte: die van basisstructuren bestaande uit zowel kameraden als andere uitgebuiten…

Als ik terugdenk aan dat men onder informele organisatie exact het tegenovergestelde verstond van letterwoorden en federaties, maar ook van rancuneuze isolatie en zelfingenomenheid…

Maar zoals Bakoenin sprak over de “anarchistische beweging van de bevolkingen” (in het Frans anarchique en niet anarchiste), zo is het vandaag mogelijk om als concrete horizon een insurrectionele beweging te hebben, niet gewoon een insurrectionalistisch milieu.

Te meer daar in situaties van burgeroorlog het zeker niet met symbolen of gebabbel is dat je ergens naartoe gaat.

 

De burgeroorlog verschijnt daar waar de fictie van de maatschappij, van het contract, van de ruil, van de wederzijdse verzekering ineenstort en, buiten en binnen de individuen, de krachten, de genegenheden, de levensomstandigheden, de ideeën en hun werelden, de voorbereide middelen en de verschillende clinamen opkomen. Wanneer de normale gedragsregels, de stomme economische co-actie, de politieke liturgieën tussen haakjes gezet worden, is het spel weer open. Niet meer op zichzelf teruggeplooid toont het leven de eigen gleuven en uithollingen, graten, knopen, barsten. De eerste daad, een verleiding die lang weerstaan werd, is te vernietigen. Je vernietigt wat je kent, wat zich blootstelt aan de tastzin. De ruimte houdt op iets te zijn dat oneindig en tegelijkertijd ineengedrukt is – zoals “de maatschappij” – om plaats, territorium te worden. Wanneer hij uit de virtuele wereld van de technologische protheses stapt, wordt het driftige individu lokale geest. De vernedering die belichaamd wordt in de onbewoonbare lanen, in de winkelcentra, in de politiekantoren, in de wagons van de metro, in de arbeidsbemiddelingskantoren, in de call centers wordt geraakt met stenen, verwoest, in brand gestoken. Het levende zijn neemt weer de bovenhand op de verdingelijkte wereld, op de Stand van Zaken. Het gevoel van lege inwisselbaarheid dat het gekapitaliseerde overleven tekent, zet vele revolterenden aan tot de meest paradoxale hartstocht: de drang naar de eigen (en andermans) opofferbaarheid. Misschien speelt zich juist daar, in die paradox, het gevecht af tussen bevrijding en barbarij, tussen het delen van de verschillen en de identificatie van een nieuwe autoriteit. Alle economistische of antropologische verklaringen voor het nationalisme, het integrisme, de macht laten dat leeg – de sprong tussen de armoedigheid van het belang en het onbekende (en de dood). De burgeroorlog – die niet slechts een juridische, economische, politieke, ideologische ineenstorting en waardenverval is – breidt juist die leegte uit, die met moeite toegedekt wordt door wat we cultuur noemen. Wraak, wrok, desillusie, onwelwillendheid… Bevalt het je niet wat eruit voortkomt? Wat hadden we gedacht, dat het allemaal honing zou zijn? Nee, het is bezinksel, droesem, het enige vruchtbare terrein voor de vrijheid.

 

Iemand heeft gezegd dat de revolutie niet een probleem van organisatie is, maar wel een probleem van organisatie heeft. Goed gezegd.

Hypotheses hebben. Beperkte, maar hardnekkige. Aanslijpen wat er aan enig, aan hartstochtelijk en aan gemeenschappelijk is dat we te stellen hebben tegen en te onttrekken hebben aan de overheersing en haar wereld.

Onze frontlinie is tegelijkertijd vol en leeg, ze is daar waar we aanvallen en leven, om daar nog meer aan te vallen, en daar nog meer te leven. De overheersing is geen uitwerpsel dat extern is aan het “sociale”, aan onze verhoudingen, aan onszelf; het is de infrastructuur van de vervreemding, het materiële universum van de isolatie, de ellende die belichaamd wordt in de objecten, in de dode arbeid, in de stadsruimte, de ingebakken onmacht van de taal, de frustratie die elk beeld van het mogelijke bewaakt, de orde van het identieke. Het zijn niet de rellen die ons met één enkele ruk anders maken dan wat we zijn. De revolte is slechts het begin.

Einde van de grote organisatorische samenstellingen. De informatica-herstructurering van de productie en de urbanistische transformatie (oftewel de moord op de historische steden) hebben alle ruimte voor blijvende, duurzame zelforganisatie van de uitgebuiten verpulverd. Maar in het verleden bleken die organisatorische verwevingen altijd, tegelijkertijd, de instrumenten te zijn voor de politiek-syndicale recuperatie en de bases voor de nieuwe macht. Vandaag bestaat er geen kracht die extern is aan de overheersing om een onmiddellijk antisociale woede in te lijven. Dat is geen historisch gegeven van kort geleden, zoals alle raadgevers van de Macht weten. De organisatie naar affiniteit is de meest geschikte modaliteit voor de burgeroorlog, die spontaan ontstaat in de bendes van de wijken. Op een eerder spontane wijze geschiedt ook een horizontale aaneenschakeling van de revoltes, zoals we zagen in Egypte, Tunesië, Libië, Engeland. Dat deze horizontale aaneenschakeling ook het perspectief van een andere wereld zou worden en niet alleen maar een onmiddellijke praktische nood, is een andere kwestie. Maar meer dan voor de externe machinaties moet een insurrectionele beweging vandaag zich hoeden voor alle interne zwakte. De huidige overheersing is broos omdat ze structureel inter-afhankelijk is (we denken aan de informatiestromen, aan de energie, aan de banken), maar tegelijkertijd viscose, parasitair, korrelig. Zich organiseren betekent voor alles: standhouden. De ruimte die onttrokken wordt aan de soevereiniteit van de Staat bezetten, de opgeschorte tijd van de revolte nuttig doen zijn voor de intelligentie van de gevoelens en voor het woord – het ethische weefsel –, de handelsuitwisseling zinloos maken.

Van rellen in rellen, van vernietiging in vernietiging zal de menselijke activiteit, tragisch aangetast door de technosfeer waarin we leven, het terugvinden om haar eigen plaats te hebben en haar eigen tijd te scheppen.

Vertrekkende vanuit kleine en betekenisvolle contacten, moeten we het territorium kennen: van de steegjes tot de inkomhallen, van de databanken tot de wapenleveringen, van de collaborateurs van de wijken tot de opslagplaatsen van de pasta. Burgeroorlog betekent vooral het einde van de neutraliteit, de bewuste assumptie van het oude gezegde van Heraclitus: “ook de slapenden regeren de orde van de wereld.”

Maar de burgeroorlog biedt ook de omstandigheden voor de ergste identitaire geslotenheden, die van het integrisme niet zozeer een “technisch uitgerust archaïsme” maken, maar een perfect hedendaags antwoord. Niet alleen omwille van de gelijkstelling onderdrukker=ongelovige waarmee verleid wordt, maar ook voor de materiële gemeenschap (keukens, gasflessen, hulp) die het beweert te leveren.

Ook in die zin zijn autonomie en revolte alsmaar strikter vervlochten. Onze afhankelijkheid van de technologische organisatie van de maatschappij is verpletterend. De zenuwknopen ervan vernietigen is noodzakelijk, maar niet voldoende. En dit niet omwille van de perspectieven van overmorgen, maar voor de revolte van vandaag. De wilde blokkades die Buenos Aires in 2001 wekenlang verlamd hebben, onthulden hoe broos en parasitair het leven in de metropolen is: na enige tijd was er niets meer te eten. Het bevel om deze strijdvorm te onderbreken kwam niet van één of andere politieke chef, maar vanuit de muil zelf van het stedelijke monster. Opnieuw contact maken met de handen en de aarde is een fundamentele revolutionaire noodzaak. (Een kwestie die hier slechts terloops aangeraakt wordt, maar het is belangrijk daarop terug te komen).

 

Dertig jaar van contrarevolutie zijn voorbij.

Sabotage kan terug iets anders zijn dan een getuigenis, dan een esthetische daad of een promotie van de eigen groep, om een effectieve blokkade te worden van een raderwerk, een dispositief, een troepenbeweging, de praktische demonstratie van de vernietigbaarheid van het systeem en de doorgang waarlangs de woedende intelligentie en het oproerige delen kunnen wegsluipen, een scheur van tegen-wereld die territoria bevrijdt, zowel in de steden als in de geesten.

De hoodie (trui met kap) kan terug iets anders worden dan het identitaire teken van een politieke component, om stootkracht te worden van de anonimiteit, van wat speciaal is, wat eigendom van niemand en door ieder toegeëigend kan worden.

De oproerige jeugd onthult haar eigen autonomie door zich te bewapenen met eigen middelen (van aanval, zelfverdediging en verzorging) en het werk weigert als een toegediende luiheid.

Wanneer er iets gebeurt, er zijn. Wetende dat soms de beste manier om er te zijn is om ergens anders heen te gaan, om andere scheuren te openen, om andere opslagplaatsen te forceren, om andere doodsmachines te saboteren.

In de consistentie van de situaties, zal ieder het zijne ontdekken.

De rest is een slecht voorteken.

 

Giovanni Marrone

Category: nederlands

Tagged:

Comments are closed.