Subversive bookfair in Brussels

Icon

Over een paar noodzaken

We bevinden ons zonder twijfel op een punt waarop er veel van onszelf weg te smijten, te overstijgen en opnieuw te begrijpen valt. Zo zouden we onszelf opnieuw uit het moeras kunnen hijsen waarin de vooruitgang van het kapitaal en de dwaling van de pacificatie ons hebben gedreven. We zouden terug kunnen verwerven wat eigenlijk een vanzelfsprekendheid is: dat wij als anarchisten een revolutionair en dus ook een opstandig perspectief hebben, dat wil zeggen, projecten die zowel op lokaal als op internationaal vlak concreet die richting uitgaan.

Gedurende de laatste jaren uitte zich hier en daar de behoefte aan “het nieuwe, dat op zich laat wachten”, aan “hypothesen die nog geformuleerd moeten worden”, aan projectualiteiten die de gevestigde grenzen eindelijk kunnen overstijgen. Misschien zelfs aan iets dat zich buiten de specifieke strijden die wij in onze contexten voeren (en zonder twijfel ook zullen blijven voeren) zou ontwikkelen. Iets om het debat en de agitatie rond de ideeën in algemene zin, die uiteindelijk onze vertrekbasis zijn, weer op te frissen: de anarchie en de sociale revolutie.

Wat betekent dit vandaag voor ons? Hoe praten we erover? Hoe kan de anarchie weer een levende, bediscussieerde, revolutionaire mogelijkheid worden tegenover de hedendaagse ellende? Indien het klassieke model van de opstand en de revolutie al lang achterhaald is, hoe zien we dan vandaag het perspectief van een fundamentele sociale omwenteling? Hoe zou een revolutionaire praktijk er vandaag kunnen uitzien? Wat zou, als anarchistische minderheid binnen de sociale conflictualiteit, onze kwalitatieve bijdrage kunnen zijn? Zowel in het alledaagse als bij onlusten, die sowieso zullen blijven uitbreken, door of zonder ons toedoen. De discussies en hypotheses, de agitatie en de projectualiteiten die zich met die kwestie bezighouden, zijn volgens mij iets dat de eigen specifieke context zou moeten overstijgen en dat we op internationaal vlak zouden moeten ontwikkelen. De boekenbeurs in Brussel 2011 zou een stoot in die richting kunnen zijn, maar ik denk dat daartoe allereerst een aantal zaken noodzakelijk zijn…

 

Over zelfbeperking en opstandigheid

In de laatste decennia heeft zich in de antiautoritaire middens een soort zelfbeperking ontplooit, een bepaalde houding die de indruk geeft dat men de eigen ideeën en hun revolutionair potentieel niet echt serieus neemt. Wie vanwege zijn vertrouwen in zijn ideeën ook de verantwoordelijkheid ervoor neemt door bijvoorbeeld concrete voorstellen tot handelen uit te werken, wordt vaak met wantrouwen bekeken. Wie zijn eigen projectualiteit ontwikkelt en het erover durft hebben dat we in staat zouden kunnen zijn om opstanden te provoceren, oogst sceptische blikken. Zulke gebeurtenissen zijn dan zogezegd ver weg van ons, iets dat van “objectieve gegevens” afhankelijk is. Met zulke en andere argumenten verspreiden de sceptici een beeld van de opstand als ging het over een abstracte toekomstige gebeurtenis, en tegelijkertijd vergeten ze dat de voorbereidingen en het uitproberen van kleinere en grotere opstandige pogingen onder anarchisten altijd al een methode is geweest om hun revolutionaire bedoelingen te propageren. Zeker onder anarchisten die hun verlangen naar vrijheid niet met de “milieus libres” konden stillen, noch met het wachten op het numerieke groeien van één of ander organisatie. Onder degenen die door dik en dun geloofden dat de revolte aanstekelijk is, net zoals de solidariteit, die als mede-onderdrukten hun ideeën wilden verspreiden in de strijd en niet wilden wachten tot bepaalde abstracte “onderdrukten” zouden beginnen vechten.

Opstandige agitatie is dus zeker geen uitvinding van een paar Italiaanse kameraden, die het misschien een beetje te hard schematiseerden – om niet te zeggen ideologiseerden (hoewel, hoe je het ook draait of keert, het is niet de formulering van een theorie, maar de individuen zijn die beslissen haar al dan niet op een ideologische of schematische manier aan te wenden). Het “anarchistische insurrectionalisme” zoals het in de jaren 80 en 90 in Italië getheoretiseerd en in de praktijk gebracht werd, ontstond uit het verlangen om ook in tijden van sociale pacificatie een opstandige praktijk te bewaren. In tijden waarin, in de meeste andere landen, een offensieve anarchistische discussie en beweging bij wijze van spreken afwezig was. Dit was haar kwaliteit, die vooral in de laatste 10-15 jaren vele kameraden in deze landen heeft geïnspireerd. Maar net daar liggen vandaag ook de grenzen ervan: in het feit dat deze methodes, die door bepaalde kameraden relatief exclusief getheoretiseerd werden, in een specifieke context zijn ontstaan. Een context die haar eigen eisen had en haar eigen mogelijkheden bood, maar die ik persoonlijk te weinig ken om van eventuele “fouten” te kunnen spreken. Een context die alleszins vandaag niet meer dezelfde is. Misschien zou het gepaster zijn de rijke ervaringen van het “insurrectionalisme” kritisch te evalueren in plaats van het woord simpelweg van tafel te vegen…

 

Over de taal

Voor een meer levendige internationale discussie onder anarchisten lijkt het me nodig om eerst een taal te vinden die aan die behoefte beantwoordt. Een taal die niet het opzet heeft de verschillen ten voordele van een valse eenheid met water te verdunnen, noch om die op een manier te verscherpen zodat elk gemeenschappelijk debat onmogelijk wordt. Een taal die vermijdt om zich in metaforische omwegen of in retorisch getouwtrek te verliezen, maar die probeert de dingen klaar en duidelijk tot hun essentie te brengen. Want alleen zo kunnen hypotheses ontstaan die we ook kunnen gebruiken. En alleen zo kunnen we projecten mogelijk maken die niet ondanks, maar net dankzij de verschillen leven (verschillen die uiteindelijk tussen elk individu bestaan), door aan deze verschillen als conflicten ruimte te geven binnen deze projecten. Als een soort motor voor kritiek en zelfkritiek. Belangrijk is uiteindelijk dat die conflicten klaar en duidelijk op tafel gelegd worden. Want in feite verwijzen té veel daarvan naar persoonlijke verhalen, die ontploffen in het retorische kamp…

Een volgend punt is de taal van onze agitatie. In tijden waarin de betekenis van woorden meer dan ooit door de macht vervormd wordt, zouden we misschien beter goed moeten nadenken over hoeveel interpretatieruimte we in onze pamfletten en affiches willen openlaten door moeilijk verstaanbare concepten of passepartout-begrippen te bezigen. We vergeten maar al te vaak dat voor degenen die zich tot nu toe maar weinig met subversieve ideeën hebben bezig gehouden, de referenties voor woorden vooral de referenties van de macht zijn. Als we de vervormingen van de macht willen verdrijven en opnieuw een eigen taal willen vinden, dan denk ik dat dit een simpele en duidelijke taal zou moeten zijn. Een taal die de dingen benoemt zoals ze zijn, een taal die men kan delen onder onteigenden.

Ook hier zou ik graag nog even naar Italië verwijzen, waar in de laatste decennia een anarchistische agitatie aanwezig was die veel kameraden in andere landen inspireerde, onder meer door hun “schrijfstijl”. Gewoon om even de vraag op tafel te smijten; in hoeverre heeft de repressie die daar in de laatste jaren altijd voelbaar was misschien ook de keuze van de woorden beïnvloedt? Bijvoorbeeld de neiging om terug te grijpen naar beeldspraak in plaats van de dingen duidelijk uit te spreken? En ik ben echt geen tegenstander van poëzie, integendeel, maar ligt de poëzie van de armen niet vaak net in haar eenvoud? Waar blijft de simpele schoonheid van een incontrolado van de IJzeren colonne, de ongeremde directheid van een Libertad, de niet vooringenomen verstaanbaarheid van een Malatesta?

 

Niets om aan te bieden?

We hebben geen programma dat passief lidmaatschap mogelijk zou maken; we hebben geen patent-oplossing waar men achteraan zou kunnen lopen; er bestaat geen vorm, geen praktijk, geen manier van leven die we zouden kunnen prijzen alsof die op zich de vrijheid zouden bevatten. We willen niet zoals de syndicalisten de staking, zoals de collectivisten de assemblee of zoals degenen die de gewapende strijd verheerlijken het wapen als ultieme weg naar de verlossing verkopen, omdat we denken dat pas het waarom en het hoe aan de gekozen middelen hun kwaliteit geven. Op dezelfde manier vechten we evenmin om vol hoop één of andere verwachte, vooraf gedefinieerde situatie te bereiken. Want zo offeren we enkel ons leven in het hier en nu op en raken we ook onvermijdelijk ontgoocheld. Vrijheid als ideaal is een spanning, iets om na te streven, maar eigenlijk niet iets dat te bereiken valt, niet iets dat je kan oprichten en voltooien. Vrijheid is een sociale verhouding tussen individuen die permanent in opbouw is, het is geen model, geen schema. Het verlangen zoekt naargelang de context haar eigen uitingen. Daarom zou je inderdaad kunnen zeggen dat we niets aan te bieden hebben. Ook al was het maar omdat een verhouding van aanbod en volgeling ons doet walgen. Maar door de in het begin vermelde zelfbeperking heeft zich een soort karikatuur van deze geheel juiste vaststelling ontwikkeld: het wantrouwen tegenover elke bekrachtiging van een idee, van een voorstel, van een project, door daarin meteen de politieke en missionarislogica te zien. Dit wantrouwen lijkt het verlangen niet te kennen om de eigen dromen naar de werkelijkheid te brengen, de eigen ideeën te bekrachtigen om ze met anderen te delen, ermee te experimenteren, ze verder te ontwikkelen, nieuwe ideeën te vormen en andere weer weg te smijten, terwijl je je eigen weg gaat en met de tijd je eigen projectualiteit, je revolutionaire perspectieven ontwikkelt.

Neen, het feit dat we niets aan te bieden hebben betekent helemaal niet dat wij geen voorstellen hebben. Want als anarchisten hebben wij goede voorstellen, waarschijnlijk de meest belovende die ik ken, om aan het leven de vreugde terug te geven en de muren te slopen die onze voorstelling en gewaarwording van vrijheid inperken. En toch zijn het voorstellen zonder garanties, zonder zekerheden. Voorstellen waarvoor iedereen die er zich door laat inspireren zelf de

verantwoordelijkheid draagt. Want alleen zo kunnen medeplichtigen gevonden worden, individuen, die uit eigen en vrije keuze eenzelfde richting als wij inslaan.

Laat ons daarom deze zelfbeperking overwinnen, en met de zelfzekerheid van revolutionairen bekrachtigen dat wij ideeën hebben om de ellende waartoe het leven van zovele mensen herleid is, uit de weg te ruimen. Ideeën rijk aan ontelbaar veel ervaringen, in permanente ontwikkeling, ideeën die wij allen kunnen voorstellen.

Ook al is het duidelijk dat het discours in onze specifieke strijden een revolutionair discours is, denk ik toch dat er projecten nodig zijn die onze ideeën relatief onafhankelijk van deze strijden sociaal in omloop kunnen brengen. Projecten die ruimte bieden aan de vraag Waarom en bijgevolg Hoe

wij willen vechten en leven. Projecten die de ideeën van een bestaan zonder overheersing, van het individu, van affiniteit, van zelforganisatie, van autonomie, van solidariteit, van vrijheid niet alleen maar aanraken en bekrachtigen, maar altijd opnieuw en op verschillende manieren ten uitvoer brengen en uitdiepen.

 

Over de revolutionaire projectualiteit en het internationalisme

Als een revolutionair iemand is die een eigen projectualiteit heeft, misschien een vage maar persoonlijke voorstelling van de te nemen stappen die relevant zouden kunnen zijn om de verspreiding van subversieve ideeën en opstandige situaties te bevorderen; als een revolutionair niet iemand is met een programma op zak, maar iemand die met het onmogelijke in zicht, stap voor stap het mogelijke aftast; als een revolutionair iemand is die veel beweegt, die de internationale situaties, de verschillende conflicten en discussies kent, en toch, of misschien net daardoor zijn eigen context het beste kent; als een revolutionair iemand is die een perspectief ontwikkelt en in dit perspectief subversieve en offensieve projecten probeert te verwezenlijken; als een revolutionair iemand is die door de liefde voor emancipatorische ideeën, door de waardigheid die tijdens revoltes altijd opnieuw oplaait en door een intuïtie van de vernietigende, creatieve kracht die omwentelt (de enige kracht die de sociale revolutie kan ontketenen) gedreven wordt – dan lijkt het mij dat vandaag revolutionairen moeilijk te vinden zijn.

Vandaag kan men in vele landen zeggen dat het aan onlusten niet ontbreekt, maar des te meer aan revolutionaire praktijken. Revolutionaire praktijken betekenen volgens mij niet het volgen van de “sociale bewegingen” noch het aansluiten bij onlusten die zich sowieso al aan het ontwikkelen zijn, maar het voorbereid zijn bij zulke onlusten en het vermogen hebben om als revolutionairen te kunnen ageren, dat wil zeggen, zowel in de praktische als in de inhoudelijke zin ertoe bijdragen dat ze verder gaan.

Deze tekortkoming is het onvermijdelijke gevolg van de zelfbeperking, en bijgevolg van het gebrek aan perspectieven die zich in de laatste decennia heeft verbreid. En, om het nog maar eens te zeggen, een perspectief is geen programma, geen plan, maar een zekere voorstelling van de mogelijkheden. Daarom is er de noodzaak om opstandige hypothesen te ontwikkelen die overeenstemmen met onze huidige situatie en die deze voorstellingen kunnen voeden.

In landen waar de anarchistische beweging in de laatste decennia weinig tot niets aan continuïteit kende, lijkt een andere, soms zelfs meer vruchtbare bodem te bestaan dan in landen als Italië en Spanje. Daar was de discussie weliswaar relatief ononderbroken, maar vandaag blijft die nog vaak steken in verschillende oude conflicten of neigt die naar een thematische specialisatie neigt die het anarchisme lijkt te overheersen. Vandaar het belang om de verschillende contexten, de verschillende ervaringen, overwegingen en perspectieven met elkaar te vermengen. Als het internationalisme opnieuw wil opleven, dan moet ook de uitwisseling, het reizen en de ontmoeting onder kameraden die een revolutionaire projectualiteit proberen te ontwikkelen opnieuw opleven. Zulk een internationalisme zou geen formele uitdrukking nodig hebben, en zelfs geen opeenhoping van punctuele momenten van ontmoeting tijdens internationale samenkomsten (de behoefte daaraan zal zich voortdurend laten gevoelen), maar vooral een méér aan projecten en ontmoetingen over de grenzen heen, zoals ook een permanent wederkerige betrekking tot elkaar, in de praktijk en in onze schrijfsels. Het zou de werkelijke eliminatie van de grenzen in onze hoofden betekenen…

 

Voorstel

Mijn voorstel zou zijn om te streven naar verschillende anarchistische kranten, die dan telkens binnen een land of taalgebied verspreid worden. Kranten die onafhankelijk van elkaar geschreven worden maar die veel belang hechten aan uitwisseling, onderlinge betrekkingen en debat. De artikels zouden zich richten aan zowel de internationale anarchistische beweging als aan de mensen op straat. De ambitie zou geen theoretische complexiteit zijn, maar veel meer een eenvoud en duidelijkheid in de artikels. Het gewicht zou dan liggen op het vinden van een taal voor onze ideeën, op de pogingen om deze ideeën vanuit alle mogelijke hoeken te beschrijven en uit te diepen. Doorheen analyses of hypotheses, met verstand of passie, doorheen alledaagse gebeurtenissen of door grote dromen, doorheen revoltes van vandaag of gisteren, doorheen onze woorden of woorden die reeds lang uitgebloeid waren en tenslotte doorheen al datgene waarin wij in deze rotte wereld een vonk ontwaren van het leven dat wij wensen. De ambitie zou dan vooral zijn om de denkbaarheid van dat volledig andere te stimuleren, van wat de vrijheid zou kunnen zijn – om over alle grenzen heen opnieuw een revolutionair perspectief te verspreiden.

Maar laten we ons ook herinneren dat in de tijden toen het internationalisme leefde, in vele verschillenden landen diverse anarchistische tijdschriften rondgingen die het debat voedden. Als we vandaag de leegte bekijken met betrekking tot tijdschriften en het geschrevene in het algemeen, als we de vaak aanwezige vaagheid in onze discussies onder de loep nemen, dan dringt de vaststelling zich op dat vooreerst waarschijnlijk de geremdheid m de eigen ideeën in duidelijke woorden te kleden doorbroken moet worden. In de paragraaf hierboven heb ik voorgesteld om naar zulke tijdschriften te streven, daarmee bedoel ik de ontwikkeling ervan op gang te brengen, maar ze ook de nodige tijd te geven om vruchtbaar te zijn. Want als ze louter de vrucht van de paar weinige “schrijvers van de beweging” zouden zijn, dan lijkt me dat ze van hun potentieel ontdaan zouden worden…

Les idées comme armes et la vie comme objectif

L’arme la plus puissante que toutes les personnes antiautoritaires partagent et que nous devons porter à bras le corps sont nos idées. Celles-là qui peuvent aglutiner et provoquer de profonds changements dans le monde qui nous entoure. Partout autour de nous se succèdent soulèvements et insurrections qui paraissent indiquer que nous vivons un moment propice pour la liberté, un moment historique qui a permis aux gens de sortir de leur isolement mental habituel et de relever la tête pour se laisser illuminer par l’éclat ténu des nouvelles idées.

Dans un tel contexte, il est normal que nous nous demandions tous ce qu’il faut faire et comment essayer d’influencer la réalité qui nous entoure. Il semble qu’il y ait autant de réponses que d’individualités ou de groupes. Pourtant, à mon plus grand regret, je vois que ce sont des postures qui prévalent et, selon moi, celles-ci ne nous amèneront que vers un échec absolu.

Une très grande partie de ce qui est appelé le monde anarchiste arbore une attitude quasi prophétique face à la population. Attitude qui sera difficilement accueillie avec sympathie. Si, face à nos semblables, nous ne présentons que des systèmes d’idées mommifiés, sclérosés ou ancrés dans des réflexions du siècle passé – essayant de prêcher la doctine “anarchiste” dans le désert des aliénés – nous ne rencontrerons, dans le meilleur des cas, que de l’indifférence ou, dans le pire des cas, un rejet viscéral.

Donc, comme je le vois, la stratégie du moment doit s’dapter à la réalité et nous devons utiliser nos idées de manière intelligente. De longues années de décrédibilisation ont rendu tabou le mot anarchiste et en ont fait un concept duquel il faut se méfier. C’est pour cette raison que nous nous heurtons à des réactions de rejet quant à nos publications et à notre propagande. Pourtant, avons-nous essayer de parler de solidarité, d’action directe, d’entraide ou de liberté sans nous enfermer dans aucune étiquette? D’après mon expérience, je peux dire qu’il y a beaucup plus de gens que ce que nous imaginons qui partagent l’idéal de l’émancipation, bien qu’ils refusent l’étiquette dans laquelle beaucoup d’entre nous se situent et que nous utilisons pour nous définir.

Ma propre réflexion m’amène à la conclusion que nous devons savoir vivre selon le temps qui nous correspond et être capbles de surmonter les anachronismes et les dynamiques auto-référentielles. Cela nous permettra de partager nos idées et nos valeurs avec le reste du monde; tant dans la rue qu’en assemblée. Si nous descendons de notre piédestal et que nous répandons humblement nos idées sans les enfermer dans une quelconque chapelle idéologique, alors nous arriverons probablement à ce que ce soient les idées qui rassemblent et unissent les gens, et les opposent à l’ennemi commun : l’Etat et le Capital.

En fin de compte, nous en avons tous marre de ce travail précaire qui nous exploite et nous aliène; qui nous vole notre droit à la vie. Nous avons tous des hauts le coeur en pensant au fait que le confort de notre divan baigne dans le sang innocent de nos frères d’autres terres. Il est vrai qu’une partie non négligeable de la population préfère fermer les yeux et vendre son silence en échange des commodités offertes par la société du bien-être; cependant, ce temps est révolu. Nous voyons comment, à travers toute l’Europe, l’abondance économique chute sans cesse et comment l’état du bien-être disparaît à grand pas. Quand la télévision, le tourisme et l’industrie du spectacle ne peuvent plus occulter un monde en décomposition, quand les travailleurs voient qu’ils ont cessé d’être rentables pour le système et que leurs périodes d’inactivités se suivent les unes après les autres, etc. Alors, le gros de la population se verra obligé de choisir entre l’autoritarisme et la liberté.

Si durant les années qu’il nous reste avant le point d’inflexion, nous ne nous montrons pas capables de partager humblement avec le reste du monde notre vision et nos idées de comment construir le seul monde dans lequel nous puissions réellement être libre (c’est-à-dire être vivants), nous verrons s’installer, bien plutôt que ce que nous pouvons imaginer, des néodictatures parlementaires plus adaptées que jamais, nous arrachant par là même notre horizon émancipateur. C’est d’autant plus un moment propice que la classe politique capitaliste vit un moment de déligitimation presque totale, ce qui la rend plus faible que jamais.

Si nous échouons, nous en porterons la responsabilité. Cela reflètera notre incapacité à être réellement capables de tout mettre en jeu, de nous défaire de toutes les vieilles formes antiques et caduques et de prendre la pari de la vraie révolution. Si nous triomphons, la récompense justifiera tout sacrifice antérieur.

Von einigen Notwendigkeiten

Wir befinden uns zweifelsohne an einem Punkt, an dem es viel abzuwerfen, zu übersteigen und neu zu erfassen gilt, um uns aus dem Sumpf zu ziehen, in den uns die Fortschritte des Kapitals und die Irrwege der Befriedung getrieben haben. Um zurückzuerlangen, was sich eigentlich von selbst versteht: dass wir als Anarchisten eine revolutionäre, und somit eine aufständische Perspektive haben, das heisst, Projekte, die lokal und international konkret in diese Richtung arbeiten.
Während der letzten Jahre äusserte sich da und dort das Bedürfnis nach « dem Neuen, das auf sich warten lässt », nach « Hypothesen, die es noch zu formulieren gilt », nach Projektualitäten, die endlich die etablierten Grenzen übersteigen. Ja vielleicht nach etwas, das sich jenseits der spezifischen Kämpfe entwickelt, die wir in unseren Kontexten führen (und zweifellos weiterhin führen sollten), etwas, um die Debatte und Agitation allgemeiner um jene Ideen wieder aufzufrischen, die uns schliesslich grundlegend sind: die Anarchie und die soziale Revolution.
Was verstehen wir heute darunter? Wie sprechen wir davon? Wie kann die Anarchie wieder eine lebendig diskutierte, revolutionäre Möglichkeit gegenüber dem gegenwärtigen Elend werden? Wenn das klassische Model des Aufstands und der Revolution längst obsolet wurde, wie betrachten wir heute die Perspektive einer fundamentalen sozialen Umwälzung? Wie könnte heute eine revolutionäre Praxis aussehen, unser qualitativer Beitrag als anarchistische Minderheit innerhalb der sozialen Konfliktualität? Im Alltag, sowie in den Unruhen, die bestimmt weiterhin, mit oder ohne unser zutun, um uns herum ausbrechen werden?
Die Diskussionen und Hypothesen, die Agitation und die Projektualitäten, die sich um diese Fragen drehen, sind meiner Meinung nach etwas, das wir über den eigenen spezifischen Kontext hinaus, auf internationaler Ebene entwickeln sollten. Die Büchermesse in Brüssel 2011 könnte ein Anstoss dazu sein, ich denke aber, dass dazu zunächst einige Dinge notwendig sind…

Von der Selbstbeschränkung und der Aufständigkeit
Während der vergangenen Jahrzehnte hat sich in den anti-autoritären Umfeldern eine Art Selbstbeschränkung breitgemacht, eine gewisse Haltung, die den Eindruck erweckt, die eigenen Ideen und ihr revolutionäres Potential nicht wirklich ernst zu nehmen. Wer aus dem Vertrauen in seine Ideen, auch die Verantwortung für sie übernimmt, indem er konkrete Handlungsvorschläge ausarbeitet, wird oft misstrauisch angeschaut. Wer eine eigene Projektualität entwickelt und gar davon spricht, dass wir fähig sein könnten, Aufstände zu provozieren, erntet skeptische Blicke. Solche Ereignisse seien etwas, dass uns fern läge, etwas, dass von den « objektiven Bedingungen » abhinge. Mit diesen und andern Argumenten verbreiten die Skeptikter ein Bild vom Aufstand als abstraktes zukünftiges Ereignis und das Vergessen davon, dass das Vorbereiten und Ausprobieren von kleineren und grösseren aufständischen Versuchen unter Anarchisten seit jeher eine Methode zur Propagierung ihrer revolutionären Absichten war. Gewiss, unter jenen Anarchisten, die ihr Verlangen nach Freiheit nicht mit den “milieus libres” zufriedenstellen konnten und auch nicht mit dem Warten auf das zahlenmässige Anwachsen irgendeiner Organisation. Unter jenen, die stets glaubten, dass die Revolte ansteckend ist, ebenso wie die Solidarität, und die ihre Ideen im Kampf als Teil der Unterdrückten verbreiten wollten, anstatt darauf zu warten, bis irgendwelche abstrakten « Unterdrückten » zu kämpfen beginnen.
Aufständisches Agieren ist also gewiss nicht die Erfindung einiger italienischer Gefährten, die es vielleicht etwas allzu sehr schematisierten  – um nicht zu sagen ideologisierten (denn, wie man dazu auch stehen mag, nicht die Formulierungen einer Theorie, sondern die Individuen entscheiden, sie auf ideologische, bzw. schematische Weise zu verwenden oder nicht). Der « anarchistische Insurrektionalismus », wie er in Italien in den 80ern und 90ern theoretisiert und praktiziert wurde, entstand aus dem Verlangen, auch in Zeiten sozialer Befriedung eine aufständische Praxis zu bewahren, in Zeiten, in denen in den meisten anderen Ländern eine offensive anarchistische Diskussion und Bewegung quasi abwesend war. Darin lag seine Qualität, die besonders in den letzten 10-15 Jahren viele Kameraden in diesen anderen Ländern inspirierte. Darin liegen aber heute auch seine Grenzen: in der Tatsache, dass jene Methode, die von gewissen Kameraden relativ exklusiv theoretisiert wurde, in einem spezifischen Kontext entstand. Ein Kontext, der seine eigenen Anforderungen stellte und seine eigenen Möglichkeiten bot, die ich persönlich zu wenig kenne, um von möglichen « Fehlern » zu sprechen. Jedoch ein Kontext, der heute gewiss nicht mehr derselbe ist.
Vielleicht wäre es angebrachter, die reichhaltigen Erfahrungen dieses « Insurrektionismus » kritisch zu evaluieren, anstatt das Wort einfach unter den Tisch zu kehren…

Von der Sprache
Für eine lebendigere internationale Diskussion unter Anarchisten scheint es mir nötig, zunächst eine Sprache zu finden, die diesem Bedürfnis entspricht. Eine Sprache, die weder beabsichtigt, die Differenzen zu Gunsten einer falschen Einheit zu verwässern, noch sie auf eine solche Art und Weise zuzuspitzen, dass jegliche gemeinsame Debatte unmöglich wird. Eine Sprache, die vermeidet, sich in metaphorischen Schweifungen oder in rethorischem Hick-Hack zu verlieren, sondern versucht, die Dinge klar und deutlich auf den Punkt zu bringen. Denn nur so können brauchbare Hypothesen entstehen und nur so können wir Projekte ermöglichen, die nicht trotz, sondern durch die Differenzen leben, die schliesslich zwischen jedem einzelnen Individuum bestehen. Und zwar indem diese Differenzen als Konflikte innerhalb dieser Projekte Raum haben. Als eine Art Motor für die Kritik und die Selbstkritik. Wichtig ist schliesslich, dass die Konflikte klar und deutlich auf den Tisch gebracht werden. Denn im Grunde verweisen doch allzu viele auf irgendwelche persönlichen Geschichten, die sich im rhethorischen Gefecht entladen…

Ein weiterer Punkt ist die Sprache in unserer Agitation. In Zeiten, in denen die Bedeutung der Worte mehr denn je von der Macht verzerrt wurde, sollten wir uns vielleicht lieber gut überlegen, wieviel Interpretationsspielraum wir in unseren Flugblättern und Plakaten durch schwerverständliche Konzepte oder Passpartout-Begriffe übriglassen wollen. Allzu oft vergessen wir, dass für jene, die sich bisher wenig mit subversiven Ideen auseinandersetzten, die Referenzen der Worte vor allem die Referenzen der Macht sind. Wenn wir die Verzerrungen der Macht vertreiben und wieder eine eigene Sprache finden wollen, dann denke ich, sollte diese eine einfache und deutliche Sprache sein, eine, die die Dinge gerade heraus sagt, eine, die sich unter den Enteigneten teilen lässt.

Ich möchte auch hier nochmal kurz nach Italien abschweifen, wo in den letzten Jahrzehnten eine anarchistische Agitation präsent war, die viele Kameraden in anderen Ländern inspirierte, unter anderem auch im « Schreibstil ». Nur um kurz die Frage aufzuwerfen, inwiefern vielleicht die Repression, die dort in den letzten Jahren stets sehr spürbar war, auch auf die Wahl der Worte einwirkte? Auf die Tendenz beispielsweise, auf die Bildsprache zurückzugreifen, anstatt die Dinge deutlich auszusprechen?
Und ich bin gewiss kein Gegner von Poesie, im Gegenteil, doch liegt die Poesie der Armen nicht oft gerade in ihrer Einfachheit? Wo bleibt die einfache Schönheit jenes « Unkontrollierten der Eisenkolonne », die zügellose Direktheit eines « Libertad », die unvoreingenommene Verständlichkeit eines « Malatesta »?

Nichts anzubieten?
Wir haben kein Programm, das passive Anhängerschaft ermöglicht, wir haben keine Patent-Lösung, der man sich verschreiben kann, es gibt keine Form, keine Praxis, keine Lebensweise, die wir preisen könnten, als ob sie an sich die Freiheit enthielte. Wir wollen nicht wie die Syndikalisten den Streik, wie die Kollektivisten das Assemblea, oder wie die Verherrlicher des bewaffneten Kampfes die Waffe als ultimativen Weg zur Erlösung verkaufen, weil wir denken, dass erst das Wieso und das Wie der gewählten Mittel ihre Qualität ausmacht. Ebenso kämpfen wir nicht, um irgendwann irgendeinen erhofften, vordefinierten Zustand zu erlangen, denn so opfern wir nur unser Leben im Jetzt auf und werden unvermeidlich enttäuscht. Freiheit als Ideal ist eine Spannung, etwas anzustrebendes, aber im Grunde nichts zu erreichendes, nichts das man errichten und vollenden kann, sie ist ein soziales Verhältnis zwischen Individuen in ständiger Konstruktion, kein Modell, kein Schema. Das Verlangen nach ihr sucht sich je nach Situation seine Ausdrucksformen. Darum könnte man wahrlich sagen, dass wir nichts anzubieten haben. Und sei es nur schon dadurch, dass uns das Verhältnis von Angebot und Anhänger anwidert. Doch aus der weiter oben schon erwähnten Selbstbeschränkung hat sich eine Art Karikatur dieser durchaus richtigen Feststellung entwickelt: das Misstrauen gegenüber jeglicher Bekräftigung einer Idee, eines Vorschlags, eines Projektes, indem darin sogleich die politische und missionarische Logik gesehen wird. Diesem Misstrauen scheint das Verlangen fremd, die eigenen Träume in die Realität zu tragen, die eigenen Ideen zu bekräftigen, um sie mit anderen zu teilen, mit ihnen zu experimentieren, sie weiterzuentwickeln, neue zu schmieden und andere wieder zu verwerfen, während man seinen Weg geht und nach und nach seine eigene Projektualität, seine revolutionäre Perspektive entwickelt.
Nein, die Tatsache, dass wir nichts anzubieten haben, heisst gewiss nicht, dass wir keine Vorschläge zu machen haben. Denn als Anarchisten haben wir gute Vorschläge, die wohl vielversprechendsten, die ich kenne, um dem Leben die Freude zurückzugeben und die Mauern einzureissen, die unsere Vorstellung und Empfindung von Freiheit einschränken. Und dennoch Vorschläge ohne Garantie, ohne Sicherheit. Vorschläge, über die jeder, der sich von ihnen inspirieren lässt, die eigene Verantwortung trägt. Denn nur so lassen sich Komplizen finden, Individuen, die aus eigener freier Entscheidung die selbe Richtung einschlagen wie wir.
Darum lasst uns diese Selbstbeschränkung überwinden und mit dem Selbstbewusstsein von Revolutionären bekräftigen, dass wir Ideen haben, um das Elend zu beseitigen, dass das Leben für so viele Menschen geworden ist, Ideen, reich an unzähligen Erfahrungen, in konstanter Weiterentwicklung, Ideen, die wir allen vorschlagen können.
Wenn auch klar ist, dass der Diskurs in unseren spezifischen Kämpfen ein revolutionärer Diskurs ist, denke ich dennoch, dass dafür Projekte nötig sind, die unsere Ideen relativ unabhängig von diesen Kämpfen sozial in Umlauf bringen. Projekte, die der Frage Raum geben, Wieso und folglich Wie wir kämpfen und leben wollen, die die Ideen von Herrschaftslosigkeit, vom Individuum, von der Affinität, von der Selbstorganisation, von Autonomie, von Solidarität, von Freiheit nicht nur ansprechen und bekräftigen, sondern immer wieder und auf verschiedenste Arten ausführen und vertiefen.

Von der revolutionären Projektualität und vom Internationalismus
Wenn ein Revolutionär jemand ist, der eine eigene Projektualität, eine vielleicht vage, aber persönliche Vorstellung der nächsten Schritte hat, die angebracht sein könnten, um die Verbreitung subversiver Ideen und aufständischer Situationen zu begünstigen, nicht jemand mit einem Programm, sondern jemand, der, das Unmögliche in Aussicht, Schritt für Schritt das Mögliche ertastet; wenn ein Revolutionär jemand ist, der sich viel bewegt, der die internationale Situation, die verschiedenen Konflikte und Diskussionen kennt, und dennoch, oder gerade dadurch seinen eigenen Kontext am besten kennt, jemand, der eine Perspektive entwickelt und versucht, subversive und offensive Projekte in dieser Perspektive zu verwirklichen; wenn ein Revolutionär jemand ist, der von der Liebe für emanzipatorische Ideen, von der Würde, die immer wieder in den Revolten aufflammt, und von einer Ahnung der zerstörenden, umwälzenden und kreativen Kraft, die nur die soziale Revolution entfesseln kann angetreiben wird – so scheinen mir die Revolutionäre heute selten geworden zu sein.
In vielen Ländern kann man heute sagen, dass es nicht an Unruhen mangelt, sondern vielmehr an revolutionären Praktiken. Diese liegen meiner Meinung nach weniger darin, den “sozialen Bewegungen” zu folgen und den Unruhen schlicht aufzuspringen, die sich sowieso schon entwickeln, sondern darin, bei solchen Unruhen vorbereitet zu sein und in ihnen als Revolutionäre agieren zu können, das heisst, in praktischer sowie in inhaltlicher Hinsicht dazu beizutragen, dass sie weiter gehen.
Dieser Mangel ist die unweigerliche Konsequenz der Selbstbeschränkung und folglich der Perspektivenlosigkeit, die sich in den letzten Jahrzehnten verbreitete. Und, um es zu wiederholen, eine Perspektive ist kein Programm, kein Plan, sondern eine gewisse Vorstellung der Möglichkeiten. Darum die Notwendigkeit, aufständische Hypothesen zu entwicklen, die unserer jetztigen Situation entsprechen und  diese Vorstellung nähren könnten.
Die Ausgangslage dazu scheint in Ländern, in denen die anarchistische Bewegung in den vergangenen Jahrzehnten wenig bis keine Kontinuität hatte eine andere, manchmal sogar eine fruchtbarere, als in Ländern wie Italien und Spanien, wo die Diskussion zwar relativ ununterbrochen war, heute aber oft in diversen alten Konflikten feststeckt oder zur Spezialisierung nach Thematiken tendiert, die scheinbar den Anarchismus überwiegen. Darum die Wichtigkeit, diese verschiedenen Kontexte, die verschiedenen Erfahrungen, Überlegungen und Perspektiven zu verschmischen. Wenn der Internationalismus wieder aufleben soll, dann muss auch der Austausch, das Reisen und die gegenseitige Bekanntschaft unter den Kameraden wieder aufleben, die versuchen, eine revolutionäre Projektualität zu entwickeln. Ein solcher Internationalismus hätte keinen formellen Ausdruck nötig, und nicht Mal so sehr eine Häufung der punktuellen Begegnungsmomente durch internationale Treffen (deren Bedarf sich fortwährend zeigen wird), sondern vor allem mehr Projekte und Begegnungen jenseits der Grenzen, sowie ein konstantes gegenseitiges Bezugnehmen in der Praxis und in unseren Schriften. Er wäre die wirkliche Beseitigung der Grenzen aus unseren Köpfen…

Vorschlag
Mein Vorschlag wäre es, die Erschaffung verschiedener anarchistischen Zeitungen ins Auge zu fassen, die jeweils nach Land oder nach Sprachraum verbreitet werden. Zeitungen, die unabhängig voneinander verfasst werden, aber regen Austausch, Bezug und Debatte unter sich pflegen. Deren Artikel würden sich sowohl an die internationale anarchistische Bewegung, wie an die Leute auf der Strasse wenden. Somit wäre die Ambition nicht eine theoretische Komplexität, sondern vielmehr eine Einfachheit und Deutlichkeit im Ausdruck. Das Gewicht läge darauf, eine Sprache für unsere Ideen zu finden, zu versuchen, diese Ideen aus allen möglichen Winkeln zu beschreiben und zu vertiefen. Sei es durch Analysen oder Hypothesen, durch Vernunft oder Leidenschaft, durch alltägliche Ereignisse oder durch grosse Träume, durch Revolten von heute oder solche von gestern, durch unsere Worte oder solche, die längst verhallten, schliesslich durch all das, worin wir in dieser verdorbenen Welt ein Funke von jenem Leben sehen, das wir uns wünschen. Die Ambition wäre also vor allem, die Denkbarkeit von jenem völlig anderen zu stimulieren, das die Freiheit sein könnte – um jenseits aller Grenzen wieder eine revolutionäre Perspektive zu verbreiten.

Erinnern wir uns aber auch daran, dass zu Zeiten, als der Internationalismus lebendig war, in verschiedensten Ländern diverse anarchistische Zeitschriften kursierten, die die Debatte nährten. Wenn wir die heutige Leere betrachten, was Zeitschriften und Geschriebenes im Allgemeinen betrifft, wenn wir die häufige Vagheit in unseren Diskussionen betrachten, dann drängt sich auf, dass es wohl zunächst die Hemmung zu durchbrechen gilt, die eigenen Ideen in klare Worte zu fassen. Beim obigen Absatz schlug ich vor, solche Zeitschriften ins Auge zu fassen, damit meine ich, ihre Entwicklung in die Gänge zu leiten, ihr aber die nötige Zeit zu geben, um fruchtbar zu sein. Denn wenn sie die blosse Frucht der wenigen « Schreiberlinge der Bewegung » wären, scheint mir ihr Potential verfehlt…

La idea como arma y la vida como meta

El arma más poderosa que todas las personas antiautoritarias compartimos y debemos empuñar son nuestras ideas, aquellas que pueden aglutinar y provocar cambios profundos en el mundo que nos rodea. A nuestro alrededor se suceden levantamientos e insurrecciones que parecen indicar que vivimos un tiempo propicio para la libertad, un momento histórico que ha permitido a la gente salir de su aislamiento mental habitual y levantar la cabeza para dejarse iluminar por el tenue resplandor de las nuevas ideas.

En un contexto como este es normal que todos nosotros nos planteemos qué hacer y cómo intentar influir en la realidad circundante. Parecen existir casi tantas respuestas como individualidades y grupos. Sin embargo, y muy a mi pesar, percibo que prevalecen posturas que, tal y como yo lo veo, tan sólo nos llevarán al fracaso absoluto.

Un sector muy amplio del mundo denominado anarquista se presenta ante el grueso de la población con una actitud casi profética que dificilmente será aceptada de forma cercana por los receptores. Si presentamos ante nuestros iguales sistemas de ideas momificados, escleróticos y anclados en reflexiones del siglo pasado, intentando predicar la doctrina “anarquista” en el desierto de los alienados, encontraremos en el mejor caso indiferencia y en el peor, un rechazo visceral.

Tal y como yo lo comprendo, la estrategia de este momento debe adaptarse a la realidad, y debemos utilizar nuestras ideas de manera inteligente. Largos años de descalificaciones han hecho de la palabra anarquista un tabú a rechazar y un concepto del que desconfiar, razón por la cuál nos topamos con reacciones de rechazo ante nuestras publicaciones o propaganda. Sin embargo, ¿hemos probado a hablarle a la gente de solidaridad, acción directa, apoyo mutuo o libertad sin encerrarnos en ninguna etiqueta? Yo puedo decir que mi experiencia propia al respecto me indica que mucha más gente de la que pensamos a nuestro alrededor comparte el ideal de la emancipación, aunque rehuya por el contrario de la etiqueta en la que mucha gente se sitúa y utiliza para definirse.

Mi propia reflexión me lleva a concluir que debemos saber vivir el tiempo que nos corresponde y ser capaces de superar los anacronismos y las dinámicas autorreferenciales, lo que nos permitirá compartir nuestras ideas y valores con el resto del mundo mano a mano y cara a cara, en la calle y en la asamblea. Si nos bajamos de nuestro pedestal y humildemente extendemos nuestras ideas sin encerrarlas en ningún corral ideológico, probablemente consigamos que sean las ideas las que aglutinen y unifiquen a la gente, enfrentándolas al enemigo común: el Estado y el Capital.

Al fin y al cabo todos estamos hartos de un trabajo precario que nos explota y aliena, robándonos nuestro derecho a la vida. A todos se nos revuelven las entrañas cuando pensamos que la comodidad de nuestro sofá está bañada de la sangre inocente de nuestros hermanos de otras tierras. Es cierto que existe un no desdeñable porcentaje de la población que ha preferido cerrar los ojos y venderlo su silencio a cambio de las comodidades de la sociedad del bienestar; sin embargo, su tiempo se ha acabado. Vemos cómo en toda Europa la bonanza económica decrece sin cesar y el estado del bienestar desaparece a marchas forzadas. Cuando la televisión, el turismo y la industria del espectáculo no puedan ocultar un mundo que se descompone a marchas forzadas; cuando los trabajadores vean que han dejado de ser rentables para el sistema y sus periodos de inactividad laboral se encadenan, etc. el grueso de la población se verá obligada a elegir: autoritarismo o libertad.

Si durante los años que quedan antes del punto de inflexión no somos capaces de humildemente compartir con el resto del mundo nuestra visión e ideas sobre cómo construir el único mundo en el que realmente podamos ser libres (es decir, estar vivos), veremos como antes de lo que esperamos a nuestro alrededor se generan neodictaduras parlamentarias más refinadas que nunca que nos arrancarán de un golpe nuestro horizonte emancipatorio. Es además un momento especialmente propicio ya que la clase política capitalista vive un momento de deslegitimación casi total, lo que los hace más débiles que nunca.

Si fracasamos la responsabilidad será nuestra, reflejará nuestra incapacidad para realmente ser capaces de apostarlo todo, deshacernos de todas las formas antiguas y caducas y apostar por la verdadera revolución. Si triunfamos, la recompensa justificará cualquier sacrificio anterior.

 

Cronos

To follow our dreams

Each one of us has special physiognomies and capacities which distinguish him from his comrades in struggle. We are therefore not surprised to see that the revolutionaries are much divided on the question of the direction of the effort.

But we do not give the right to anyone to say: “Only our propaganda is the true one; aside from ours there is no salvation.” That’s an old left-over from authoritarianism, originated out of a true or false reason, which libertarians may not support.

Emile Henry

 

We can only feel an exiting exaltation of joy when looking around us and noticing that many are revolting against the current state of affairs. Those ones who, tired of continuing to swallow the usual daily oppression, try to revolt against oppression, can only stir up something inside of us towards we feel our desires closely connected. Now that the expected fires of revolt are spreading, we shouldn’t find ourselves unprepared. We should be able to analyse them in all of their aspects, capturing the courage and pride of the insurgents, as well as their limits and pushing on what links us together, as well as on what separates us from each other. Starting from our own desires, we can develop a how, when and where to be present, while keeping our aspirations close to ourselves. Creating the opportunity for developing revolutionary perspectives, discussing about them, giving ourselves the necessary time and space for it, brings us towards growth and enrichment. Knowing how to interpret the events, as well as how to go beyond them, posing the problem of how to not let the events getting exhausted in a short period of time, or how we can avoid going from an insurrection towards a civil war, can open up the gates for the imagination of our intervention in the existing struggles which are expanding. Enabling the continuation of these moments of intense but ephemeral rupture, as well in time as in space will be necessary. Avoiding, as often happens, a struggle to be framed up in her own specificity; making clear how a partial struggle can be an opportunity serving as a battering-ram towards the subversion of the existent and how we can only tend towards our goal by avoiding to stay stuck in the demands.
So to us it seems appropriate having a look on how certain anarchists have been taking up a position towards all of this, not to strand in a critique, but to create the possibility for reflection and a transgression of the limits.

The continual and ever more massive debarkation of men and women fleeing the misery or brutal repression in their countries is going to “slip in” a western balance which is already unstable. The revolutions of which they have been the creators could bring us to think that these people would bring in one way or another their “oeuvre of renewal” towards Europe, and we could give them a role of “revolutionary subject”, a role which they themselves probably don’t experience nor desire. The frustrated fears of making the revolution which has ever been desired, creates complex reasoning and incomprehensible theories at the cost of people who, already exhausted from a difficult life are probably looking for peace which they don’t find over here.

Certainly, not only looking for peace and that is why we have to keep in mind that this could open up ever more urgent perspectives of social conflict, but it is not said that this will take place the way we wish it to.
A search for a communication channel with this people has been set up, in all possible ways. In all possible ways there has been an attempt to present oneself as the privileged communication partners by, in the largest part of the cases, acting in the way of a sterile social work charity. There was the belief that the method of self-organisation was spread, but it all came down towards becoming the “managers” of these peoples needs and the creation illusions for oneself about the construction of relations which would bring them towards anti-authoritarianism. One is looking for a radicalism which escapes the swamp of immobilisation created by the relative welfare in which we are, despite ourselves, immersed.
The children of the Magreb revolutions were rising up for reasons they felt as theirs, to overthrow dictatorships which had been oppressing them for decades. They have destroyed prisons and courthouses, police stations and barracks. Over here, they will have difficulties fighting to overthrow the democratic orders, since they are unknown to them, they will more easily fight, as it has already happened several times, for a minimum of recognition and rights. Which is fully understandable.

At the margins of the democratic West, where a fata morgana of relative wealth is piling up millions of people in the outskirts, riots burst out at an increasingly regular pace. The youngsters of the outskirts of the big cities decide to express their anger, the diffuse chaos spreads, the big commercial chains get plundered, there is rioting with the police, destruction, arson, elastic movement in small groups which put fire to everything they meet on their way. But what do they want? They are certainly not struggling for a revolution which would subvert the existing social relations based on hierarchy and exclusion (their daily life feeds itself on hierarchy and roles as well). Their anger is an expression of unknown possibilities, of the frustration to feel that all possible inclusion is inaccessible. Their anger springs out of seeing the welfare glitter from so close, while systematically being kept away from it.
Those born under the wrong starry sky, those not accepted to transgress what is accepted, those being nothing but an anonymous number which doesn’t count, decide to express their anger and become uncontrollable.
We’ve seen them ‘playing’, and it fascinated us because it was not a joke. We wanted to join their arson feast and to go beyond it, but we know that we would be strangers, intruders. To uniform ourselves to one that is far from us, with his own cultural and religious ties, is absurd, as it would be equally absurd to ascribe our own perspectives to them.

The struggles we have come across that answer to a social State having troubles staying straight without contestation, have a partial character and tend towards preservation. You can notice many movements which want to preserve their work, others who want to preserve their right on education, many the right on a future, who want to ensure their pension, want to preserve a space which doesn’t kill too fast or a territory which is not destroyed too fast. Many social categories and groups with a territorial character are beginning to make an ever insisting noise. Exhausted labourers occupy the factories and go on the streets, a bit more timid in comparison to the students which give to themselves the gift of an uproar which seems difficult to be pushed back into the ranks of normality, ‘whipped up’ inhabitants which passionately resist to garbage and dumping grounds, others against the construction of highways and railways.
The democratic order doesn’t function the way it should, it doesn’t succeed in guaranteeing that minimum of welfare one was used to. The fear of loosing something pushes all, even the most loyal citizens, into taking the streets, being indignant and climbing on roofs.

In these times of constant change, everything has to be adapted, everything has to be rejuvenated. The current state of society has leaded us to such a widespread and powerful level of estrangement that it has infected the individuals into the deepest layers of the proper spirit. Our aspirations towards another life have become incomprehensible and absurd, which doesn’t let us an easy opportunity for communication. Some think that the anarchists have not been able to catch up with the times.
Others on the contrary think that the antiauthoritarian critique has gone too far, that we were walking on the road of our own theory and praxis, while we should walk on a road on which the masses can walk behind us. Easy, dynamic, accessible, and this in order to gain recognition and credibility, this is how the anarchists have let themselves been taken by the logic of the quantities. There have been too many who consider an intervention in the social movements as a campaign locked up in a specificity which more easily brings us to a massive understanding and a tangible victory. Too many have camouflaged themselves in an attempt towards modesty, abandoning the anarchist content for something more circumscribed and directed, depending on the circumstances. By being a bit more tolerant, at the cost of a too much burning detail, there have been those who thought they could lead or integrate the partial and revendicative struggles. More and more you can notice being said that we can now do with many what we were not able to do with only a few. Believing it is possible to quiet down the separations and deeper aspirations, they have convinced themselves that the form suffices for expressing the radicalism of a struggle and that it is the number which strengthens the struggle, in the illusion of consensus. Things have to happen, too many things have to happen- as is said today- we cannot loose ourselves in a pointless discussion which only creates separations. Now it’s the time for being together.
Affinity, which was in the past regarded to be fundamental in organizing the acting, is now being looked at as a curious tinsel, as something which resembles an extravagant decoration, beautiful to look at, but of few value. Now that the waters are finally beginning to stir and announce a possible storm, everything which could be seen as a obstacle for the agreement with the revolutionary subject of service is put aside or stored at the attic. You will certainly not find a space where the assembly strives towards a common language and a sharing of intentions. There where the majority has all of the reasons and the individual doesn’t have any. Where the consensus irreparably clashes into the desire.
Individualism has become synonymous to loneliness, to autism for which the incapacity to make one understood or only to just led hear of himself is to be blamed. Our critique has become a sign of closeness, expression of an extreme intransigence against those we so called should have tolerated, or learned to conquer.
To us, regarding oneself as unique is not irreconcilable with struggling together, driven by freedom. We don’t want to wait until the masses have “been made conscious”, and even less do we want to wait for permission and for the postulated moments to criticize and act. When we associate ourselves to someone else, it can not be because of opportunism, loneliness or a feeling of desperation, but out of a true corresponding of method and goal. Else we prefer continuing our road, which might be longer and lonelier, but which is truly the road of our revolution.
We don’t want to separate content from practice, because we think the method should be an expression of the world we desire, a world free of authority, without delegation, without concession, without compromise, but a world of individuals who can and want to determine themselves. We are convinced that we don’t need to direct or to guide anyone, we are the messengers of our own voices, promoters of our tensions which are difficult to reconcile with agreements, not concerned about the number and the consensus, who like to think that we meet those who stand close to us because of their will to subvert the existent. Not by obsessively looking out for these people, but by a mutual movement we will meet each other and become able to touch our dreams. We want to be able to hit the system of domination, concerned about the discovery of its nerve centre, using every vulnerability and disruption of her normal management. Indeed, we can profit from the sparks, we can warm ourselves to the fire of joy, but we want more and this will only happen if we use our powers to make it happen.

Two individuals outside of it.

Possibility of clear skies ahead

Destroying rejuvenates.

Walter Benjamin

 

The only capital that the proletariat […] has accumulated in its history, is the latent push of its own rage, a global negator of “the state of things”, its latent concrete possibility to overthrow with violence the state of things and sink it once and for all in the past, with its culture, all its rationalizing rhetoric, and the spectacular organization of appearances.

Giorgio Cesarano, Gianni Collu

 

I step away from those who wait for the possibility to escape scarcity brought on by chance, by the dream, by a riot. They resemble too closely those who in other times trusted in God in order to save their missed existence.

Georges Bataille

 

Thirty years of counterrevolution have ended.

That storming of the heavens that animated the most radical hopes of the Seventies comes back to scare, with its unfulfilled charge, the dreams of the technocrats, of the conformists, of the proud citizens. This society, which survives its own collapse only as a giant infrastructure, as police technologies, as a theatre of shadows, thought that a sea, a sea of cameras and uniforms would suffice to keep away the poor from their power and their similars. It thought that unequal development, the blackmail of international debt, the tecnomiltary mafias, and the regional massacres could be a program sustainable for much longer. For a while the practices of killing as much exuberant humanity as possible, selling weapons and controlling the movements of opposition, were considered fruitful, especially since national liberation was part of the game. However that type of war between States and counter-States seems to have run its course.

 

The total mobilization imposed by the global domination has given way, as its rebound, to a much more dangerous game: that of correspondence.

The riots of London that further spread to other English cities were the best answer to the insurrection in North Africa. An act of correspondence that resumes what happened in the French banlieus in 2005 and in Greece in 2008. An act that is reminiscent of the uprising in Tirana of last spring, that goes back to tumultuous Cairo, that stretches out to Santiago del Chile. A kid shot by the cops, isn’t, unfortunately, anything new. What is new though is the rage it meets. The same with the shebab in Palestinian territories. It is not the old internationalist solidarity; it is not the project of bringing the anti-imperialist conflict into western cities, in the belly of the beast. It’s something different; it is a way of answering to the same war, to the same chocking and dark life, to the same absence of meaning.

 

It was blatantly pathetic to see the mass media and the professional analysts inject commendable democratic intentions to the “Arab spring” and to stamp as an explosion of an absurd and incomprehensible ailment the revolts in Tottenham, Enfield, Brixton, Hackney, Peckham.

What would this youth, both local and immigrant, from these popular neighbourhoods want? Don’t they already live in democracy? Yeas they do. But real democracy, exploiting their strength and marking with iron their bodies, has not yet taken their will to avenge, it has not completely dulled their burning souls.

To go up in flames were not only cop stations and banks, but also the huge Sony warehouse in Enfield. 22 thousand square metres of concrete. It surely promised to be able to keep the youth busy for a lot longer, isolated by headphones. Instead together with the police, the blows were aimed also towards mass entertainment. Consumer alienation and cops: two tentacles that crush every life, every youth. “…The big buildings and the wide streets, the concrete and steel have lost their appearance of lasting sturdiness. A torch, a bomb, a strong enough gust of wind, and they too would crumble”, wrote years ago an ex- Weatherman, remembering the US revolts during the Sixties.

 

Thousands upon thousands of cameras, 16 thousand cops, the threat to military intervention were not enough. Not even within the domestic borders. After days of riots in the poor neighbourhoods, the revolt broke open the luxurious doors of Brent, Ealing, Camden, Notting Hill, Oxford Circus. The district of Wembley (which canceled the match England-Holland), the district of the shopping malls, of fashion, of the new-hip-radical-chic lifestyle. The dangerous class comes knocking on the doors of the tecno-bureaucratic minority of the included, and it frees its brainwashed youth, anorexic from goods and ghosts.

These are not the indignados, a new wing of impotent citizenists, these are pissed off people, full of rage. Like that one guy that said “there is a rabble in every class”, since it is not only one part of the planet that is colonized or just the left-overs of society, but our entire life, put to work twenty-four hours a day.

These partisans against the reduction and humiliation of life are joined in their guts- in their own insurrectional guts- to rebels everywhere. The economic crisis, the failing educational system, the overworked single parents- are all just mumble-jumbles of lefty sociologists who are only chasing after an out of date reformism.

Those explanations were already given, over and over. Only chatter, nothing more.

The insurrection, the one possible within and against history, is again amongst us.

 

Already in the Seventies some breeder of hit men in suit and uniform proposed that the new war should be played on three fields. The first, repression without mercy of any act of insubordination, which, in a social order as unrelenting as fragile, can bring straight to insurrection. Secondly, the strategic removal of any distinction between civil and military business in order to accustom the population to military presence on the street. Thirdly, the creation of peaceful movements that reject violence, in order to isolate and strike down anyone who steps out of democracy-world. We are, more or less, there. Eating on the streets, sitting on benches, meeting up in parks and courtyards is being prohibited in more and more cities. Not only to leave space to the triumph of consumer goods and speculation, to the detriment of human clutter, but because the order of speculation and isolation is scared of the subversive nature of sharing company. Who ever shares anything is enemy of the State.

The lack of distinction between civil and military is a known fact, in production, in research, in control, in the planning of houses, buildings, neighbourhoods. All colonial experimentations (urban, executive, anthropological, strategically) have our cities as their new laboratories.

Trying to create or infiltrate oppositional movements against regimes at one point allied and now obsolete, has always been a proven technique. If the Syrian rebels can be easily massacred, the ones of Libya can be helped by a few NATO airstrikes: to raise the stakes in the geopolitical poker of partitioning land. Some Temporary National Committee, randomly put together for the media, is easy to find. Even on the home front, it is much more desirable to have a clear and democratic indignation today, rather than a messy and ungovernable insurrection tomorrow. But when the indignation even arrives until Israel, after Fifty years of history, it might not still mean that it is completely another matter.

 

More and more the military war is giving space to a civil war, which involves at least three favourable conditions for revolutionaries (it should be made clear, favourable, not deterministically guaranteed). The contestation of violence held by State monopoly. The give-and-take steps of sovrainty between the State and the individual. The slackening of control, in the form of shuffling up of friends and foes, of affinities and incompatibilities for the sake of immanence.

The implicit invitation is to disregard any insurrectionary ideology- with its fetishes, its rhetoric, its never changing analyses- to tackle theoretically and practically, ethically and materially the insurrection as a historical possibility.

We have maybe finally exited that long desert that was making of revolt only a testimony of human resistance, a method to not discard into a corner, a weapon to bear through the cold moors of the castaways, of the reintegrated, of the dissociated, of the resigned. All the riotous knowledge gained cannot now let the assaults that are individually calling us overtake our priorities.

 

If I think back to the early Nineties, when some comrades proposed an Antiauthoritarian Insurrectionalist International, which would have as an area of intervention the Mediterranean, for the enormous insurrectional possibilities it offered, I remain astounded in front of how much reality has proven the intuition of that hypothesis, at the time thrown aside because of misunderstandings, bad moods, tantrums and repressive maneuvers.

If I think of how years and years of discussions regarding affinity groups and informal organization has barely left us with a way of relating to each other among comrades, not paying any attention to the other level: that of base structures composed of both comrades and other exploited…

If I think about how informal organization was not only the exact opposite of acronyms and federations, but also of bitterness and self-congratulation.

And how Bakunin talked about “anarchic movement of populations” (in French it’s deliberately anarchique and not anarchiste), maybe today it’s possible to see at the horizon an actual insurrectional movement and not only an insurrectionary milieu. Even more, it is not certain at all that in a situation of civil war symbols or chit-chat would get us anywhere.

 

Civil war appears there where the façade of society, of the agreement, of the exchange, of the mutual assurance collapses and from there emerges, within and beyond the individuals, the powers, the inclinations and the conditions of life, ideas and their worlds, their appropriate means, the different clinamen. When putting between brackets the normal rules of conduct, the silent economic coercion, the political rituals, the game is once again on. When life is no longer folded in on itself, it shows its wrinkles, its sharp edges, its knots, its crevices. The first act, a temptation long held back, is to destroy. To destroy what one knows, what is exposed to one’s touch. Space stops being something unlimited and at the same time compressed – like “society”- to give itself the place to ground itself, territory. Outside of the virtual world of technological prosthesis, the raging individual needs to find his bearings. The humiliation included in uninhabitable alleys, in malls, in police stations, in the subway cars, in the welfare offices, in call centres is lapidated, demolished, set ablaze. The living being takes back the control over their objectified world, of the State of Things.

 

The feeling of empty interchangeability that marks the capitalized survival pushed many insurgents to the most paradoxical of passions: the drive towards their own (and of others) sacrifice. Maybe exactly there in this paradox, in the clash between liberation and barbarity, between the mutual sharing of differences and the identification with a new authority. All the economic and anthropologic explanations of nationalism, of fundamentalism, of power leave this void- the leap between the pettiness of the interest and the unknown (and death). Civil war- which is not only the judicial, economic, political, ideological and moral collapse- widens that emptiness, barely covered by what we call culture. Revenge, resentment, disappointment, animosity…Do we not like what comes out of it? What did we think, that it would be all roses? No, it’s the dregs, the only fertile soil for freedom.

 

Someone said that revolution is not a problem of organization, but a has an organizational problem. Well said.

Having hypotheses. Circumscribed, but firm. Sharpening what is unique, exciting and mutual is to be opposed and taken away from domination and its world.

Our frontier line is full and empty at the same time, it’s there where we attack and live, to attack even further and live even further. Domination is not a growth external to the “social”, to our relationships, to ourselves; it is the infrastructure of alienation, the material universe of isolation, the misery included in objects, in dead work, in urban spaces, in the powerlessness engraved in language, in the frustration that hangs over every image of what could be possible, the order of the identical. There is not riot that makes us, all at once, anything beyond what we are. Revolt is only the beginning.

 

For an end to all organizational ensembles. The computerized restructuring of production and urban transformation (the murder of historical cities) has pulverized any space for long-term self organization of the exploited. However, in the past those organizational frames were always revealed, at the same time, as the tools of political-syndicalist recuperation and the foundations of new power. Today there is no external force to domination able to control all aspects of an anger immediately antisocial. It is not a historical fact to be taken lightly, as it is well known by the councilors of Power. The organization through affinity is the most apt mode for civil war, that which emerges spontaneously from the alleys of the neighbourhoods. A horizontal connection of revolts has also become quite spontaneous, as we have seen in Egypt, Tunisia, Libya and England. That this horizontal connection should become also the shared perspective of a different world, and not only a fulfillment of an immediate practical need, is a different story.

A insurrectionary movement must now look at its inner weaknesses, rather than always focusing on the external plot. Today’s dominations are fragile because they are structurally interdependent (think about information, energy, banks), but at the same time viscous, parasitic, granular. Organizing means more than ever: durability. Self organizing to steal back the space from the sovereignty of the State, to combine with the intelligence of our senses and with our words- to our ethical composition- the suspended time of the revolt, to render useless the mercantile exchange.

 

From uprising to uprising, from destruction to destruction, human activity, tragically renowned to the tecnosphere we live in, will find again its time and place.

Starting from small and significant contacts, we need to know the land: from the alleyways to the doorways, from the banks to the weapons supplies, from the snitches in our neighbourhoods to the supplies of pasta. Civil war means first and foremost end of neutrality, conscious of the old heraclitean proverb: “even the sleeping hold up the order of the world”.

 

But civil war sets the stage also for the worst kind of identity fixations, making fundamentalism not so much of a “technically equipped archaism”, but a very contemporary matter. Not only for the seductive formula oppressor=infidel, but for the material community (food supplies, gas bottles, assistance) that it takes care to provide. Our dependence to society’s technologic organization is crushing. To destroy the gears is necessary, but not enough. And this is not a prophetic prediction of tomorrow, but regards the revolt of today. The wild blockades that paralyzed Buenos Aires for weeks in 2001, have revealed how fragile and parasitic urban life is: after just a short time there was no more food. The order to interrupt that method of struggle did not come from some political representative, but from the mouths of the urban monster. To get back in touch with our hands and with the earth is a fundamental revolutionary necessity. (A matter that here I will only mention, but that will be important to get back to).

 

Thirty years of counter revolution have finished.

Sabotage can go back to being something beyond an act of testimony, an esthetic act or the promotion of one’s group, but be a effective damage to a machine, to a device, to the movement of troops, the practical demonstration of the destructibility of a system and the passage through which rebellious intelligence and seditious sharing can stealthy move through, an opening of the counter-world that liberates space in the cities as in the souls.

 

A hood can become something else than an identifying sign of a political component, but a precipitation into anonymity, into what is special, what is property of no one, and that anyone can appropriate.

The riotous youth reveals its own autonomy arming itself with its own means (of attack, of self-defense, of care) refusing work as administrated sloth.

When something happens, being there, knowing also that the best way of being there is sometimes being somewhere else, opening other cracks, appropriating supplies, sabotaging other death machines.

In the heat of the situation, everyone will discover their own.

The rest is a bad omen.

 

Giovanni Marrone

A difficult subject

A difficult subject, yes. A subject that can rapidly turn towards a polemic, sterile or otherwise. But that is not the goal. Neither is this an existential questioning, a “Who are we”, or a “Who am I”. I want to discuss about the anarchist movement the way I know it, that means the movement of today, although I can imagine that these mechanisms apply to other times or perhaps outside the anarchist movement. There are a lot of things to say, but I would like particularly to talk about the dynamics that uphold the relationships inside this movement, between each other, across language and geographical barriers. However I would not like these words to be taken for something they are not, in fact in whatever I talk about I include myself, and the mechanisms that I describe here, I have produced and reproduced myself. The will to write these lines comes from numerous discussions with anarchists from here and elsewhere, in different contexts, who also feel the need to bring up these questions amongst ourselves, to discuss them openly and without much formality. Of course I don’t pretend to represent these comrades, because I start in the first place from myself.

This text is frustrating, it troubles me. I hope nonetheless that by discussing these taboos, they don’t become a taboo itself, or a tool for self-castigation. I also hope, that on the occasion of these encounters around the subversive book, this contribution will be the moment to think about these questions, that are according to me, indispensable for the development of our ideas and for the encounter with other uncontrollables.

 

First of all, we don’t have to deceive ourselves, the anarchist movement is truly a movement, maybe a bit crippled, but whatever. We can, most of us, put in the centre the question of the individuality and of the uniqueness of each individual, that will never prevent the entity bigger than the individual, the movement, from substituting itself for the individual will and for the desires that belong to everyone inside the movement. Actually, every social group has its margins, it’s the condition sine qua non of its development, of its own self limitations. Since to be able to define ourselves, we also have to say what we are not and what we resemble. From there, the expression of originality in individuals and affinity groups is often normalised to fit into a mould, a sort of common binding. Until this normalisation no longer works, as in every social group, it is followed by contempt or ostracism.

 

That’s how automations fall into place and are no longer questioned. “It’s like that”, “it’s not the right moment”, “it has always been like that”. These mechanisms give the power to a handful of guardians the passing on of this sacred formula, holders of the ultimate truth and are generally not so enthusiastic to put any of this into question, despite the evaluation that hindsight allows us, which attest to decades of undisputed failures. I clearly said power and I add forced centralisation. The organization through affinity, which I agree with, has the fault of sometimes being badly distributed, to give too much power to certain individuals that have more social relations, and sometimes more seniority. We have to go through them, him or her, in order to organise, to meet other anarchists, basically for everything.

We know that power at the same time gives anxiety and is seductive, it attracts and disgusts at once. I don’t talk about institutional power but about relations of power between individuals. When one starts to acquire a bit of power, one wants always more. The formula is simple and basic, it occurs among anarchist, even though we are sceptic of these topics, simply through playing with qualities such as admiration and “charisma”. We start to admire the activity of anarchists in this or that country for quantitative or exotic reasons, and so we are locking ourselves up in the pursuit of models: “doing as in Greece” etc. We start to admire the prose and the charisma of this or that comrade (those who are reading this text can certainly think of a comrade that has more social value inside the movement than the others). This is where power relations are born, creating classes inside the movement, through rhetoric, through charm, or through politics. Actually, the movement becomes a place favourite to persons who know exactly what they want but who hide behind rhetorical artifices, some questions and some discussions lead to imagine the possibility of an opening that in reality is not there, because in reality “it’s like that, and that’s all”.

 

Actually, these mechanisms create leaders, who end up locally centralising the activities of the movement. Those who turn away from this centralization have to in one way or another justify their absence and give plausible arguments for one’s disagreement or non-presence at this or that cornerstone event of the movement, this goes for ideas as well as places (an assembly, a space, a specific struggle). The voluntary non-participation of these holy collective moments has to be justified, and not the opposite, at the risk of coming off as “arrogant”. Thus, without the need of a recognized authority, the multiplicity of the ideas of the individuals is limited to the dimensions of mostly the “charismatic” comrade(s). These mechanisms are inseparable from banishment; against those who are not there where one has to be, in this struggle, in that place, in this assembly, who are thus of course “wankers”, “who don’t give a shit”, “petit-bourgeoises” etc. this seems to develop a sort of point system, not so far from parole conditions. Mechanisms that can be found in recent struggles a bit everywhere, from Val Susa to the struggle of Tunisian clandestines in Paris or the struggle against foreign detention centres throughout Europe, or even “international solidarity” when it becomes blackmail.

 

I’ve seen many comrades give up, or simply drop out because of these mechanisms. This certainly demonstrates a lack of persistence and of will to create the circumstances one wants in their life, and sometimes I hold it against them. But I cannot completely hold it against them the fact that they give up because often the strength and the persistence are on the side of those who hold the power, since in any way that is what one needs to have and keep it.

 

To tell the truth, I think that I’m not getting much further by discussing about something that we all clearly see inside the movement: the roles, those damn roles. At some point we have all found ourselves confined in roles within our groups. The handyman, the writer, the social butterfly, the technician, the theorist, the idiot, the intelligent one, the one that does layouts, the one that puts up the posters, the graffer, the kamikaze, the paranoid, the shy one, the distracted, the radical, the moderator, the artist, all with a level more or less echoing professionalism. What is really important, is to get out of it.

Nonetheless, I don’t want to deny or level out the differences of everyone, every individual is animated by different tendencies, passions and tastes, but one thing is sure, we don’t have to leave the monopoly of all the respected attributes to one or some individuals inside a group, because it’s the easiest way to create a leader, sometimes even without their consent. And we know, it’s been said over and over a thousand times, there are only masters because there are slaves who obey them.

 

So we have to distrust within our groups, as well as in the relations between groups, everything that encourages “prestige” or “merit”. The elders are not the most respectable, prison doesn’t make comrades more interesting, the quality of a comrade is not measurable by the number of broken windows… It just isn’t quantifiable in any way. Prestige is hierarchy, and hierarchy is power. We shouldn’t be afraid to expose our fears and doubts, we don’t have to be intimidated by dogmas. It is not because a comrade is better in exposing his certainties rather someone else talks more about his doubts that the former has the truth on his side. First of all because truth doesn’t exist, but also because rhetoric only shows the capacity to persuade and not to convince.

 

Those who are more used to expose their positions, and here I include myself, have thus a responsibility if they don’t want to take power. Inside the anarchist movement, the mechanisms of intellectual authority have to be fought as much by those who are able to produce it as by those who are able to reproduce it.

 

An anarchist without the habit of deconstruction

Apocalyptic perspectives

The revolutionary question is a clear line of rupture in the heart of the international anarchist movement, in some places it cuts deeper than in others. On the one hand there is THE revolution, the mirror image of a faraway oasis, which will kill us of thirst in the desert before reaching it in some concrete form. This vision regards revolution as an event to quietly expect, because it anyhow doesn’t depend on our actions, but depends fully on the awakening of the masses. This kind of revolutionaries never regard the circumstances as right for revolution, and view all sort of attacks that are not “massive” as the product of an out of place impatience and an avant-gardism that puts itself in words as well as in deeds in the place of the true revolutionary subjects, which are not revolutionaries…

On the other side there is the basic anti-revolutionism which denounces the revolutionaries by stating that they are only waiting, tempering with the revolt, stopping those which wish to live anarchy here and now. The revolution as a concrete event is in a certain way a miracle on which one hopes, but which will never take place, a faraway paradise.

 

Unfortunately, due to the era in which we are living, there are apocalyptic, even chiliastic perspectives developed from all sides, and contrary to the faraway past, these perspectives are not only to be found back in the midst of mystics, conspirators or religious fanatics. Today the question of “the end of the world” is haunting the discussions in a more or less serious way. The end of the world in 2012, judgement day, the return of the messiah, the third eye and other mystic religious crap is competing on the eschatological stage with the frightening perspective of a nuclear Holocaust or a complete world- or civil war. But somewhere on this stage, there is the idea walking around that the system will collapse out of itself, under the weight of its abuses. The unavoidable collapse of capitalism by the Marxist revisited at the edge of the 21st century and its economic, social and ecological “crises”. A hypothetical collapse accompanied by hope for it as well as by fear. Off course, this hypothesis seems little serious to me, seen the fact that capitalism progresses through its history from crisis to crisis, each time strengthened, reform after reform.

 

This vision on the revolution which is set into action on its own, without us, without me and in a certain way under the impulse of the self-destructive old world, offers nothing but the immediate perspective of sitting and waiting for it. The projection of our desires into an unavoidable future enables us to accept the existent in an easier way. And if Marx’ belief in the unavoidability of communism lead him, him and his disciples, to regard industrialisation and capitalist exploitation as necessary steps towards the introduction of communism; the ideology of the unavoidable collapse ends forcibly justifying the praxis carried out as “a social self-defence”, an answer against the state. Furthermore it validates the escape from the reality that we are facing on a daily basis in a very concretely.

 

Of course, this vision on the old world which would collapse under its own weight makes the insurrectional necessity redundant, making place for nothing but expectancy, defence. In one way, this will concretise itself in, to use a fashionable term, “social self-defence” (squats, scenes, lifestyles, community, survival…), or through a reactionary preservation of “the planet” to facilitate a return towards a previous condition (but which one?), or again somewhere else one will specialize in the defence of the “indigenous people” or in anti-repression projects, uniquely conditioned by the enemy, and so on. In any case there is no need whatsoever to attack the State or capitalist structures, or the mechanisms of domination which define human relationships, since they propel towards the collapse, as by magic.

 

In the end, these extremely prickly debates about the partisans of the unavoidable collapse of the system don’t really interest me, whether it they are “communisateurs”1 or anarchists. This is to say, whatever its conclusion may be, it will not change my point of view. If capitalism truly must collapse on its own, it has no influence on the fact that I will in no way await this event in a patient way, continue to suffer this miserable mediocre life offered by this expectation.

 

I am an anarchist and a revolutionary, but I do not believe that THE revolution will take place, not today nor tomorrow. Yet, I strive towards the revolution, that is to say I strive towards directing my actions and my thoughts towards a total subversion of this world, and a total rupture with the past. This is how I am revolutionary, not out of opportunism, and I think there is nothing worse than those who say they are revolutionary because they are animated by the belief that they will still live the revolution as a concrete event. No, being revolutionary means one plants the seeds of another world inside his concrete activities and theoretical production, so that the means and the ends coincide.

 

We cannot deny that our life as well as the condition of the current world is horrible. De facto, seen the current condition of humankind, a radical subversion freeing this world from all authority seems almost unimaginable to me. We can even affirm that today the perspective of a generalized insurrection contains as much hope as fear. In a world in which the rancid ideologies such as racism, the identitarian and communautarists mechanisms, the thirst for power, the greed for money, the consumerism, the economic or social competition or the sexism are devouring each other, we can state that the insurrection, next to the elements in which we can recognize ourselves and can join in, will as well contain a bunch of tragic and unbearable events with it.

 

This being said, it seems to me even more unsuited and estranged from reality to talk about an anarchist revolution. Because this would implicate the imagination of a revolution of millions of anarchists, in some way the old dream of the CNT, which, if respectable on the level of the dream, one cannot use a pipe dream as a pretext for passivity and expectation. If there is a revolution or an insurrection, the anarchists will not be standing on the sidelines, that’s for sure. Trying to pull the events towards a criticism on authority in itself, to push aside the negative impulses belonging to this world without playing the role of the cops, but as well to give pleasure to oneself in satisfying the desire for revenge which has been accumulating blow after blow, a revenge towards the state and the economy as well as towards the society.

 

So according to me, being revolutionary signifies being driven by a tension towards something else. A tension that becomes concrete here and now, every day, in the smallest deed of war. It is the projectual interweaving in every deed, even the most insignificant, which is carried by the revolutionary, dedicated to the identification of this world as being an obstacle towards the revolutionary project. In a way it is a responsibility as well, because it seems unavoidable to me that one puts himself at risk in the struggle. To openly declare oneself a revolutionary brings about its share of risks and dangers. We cannot expect that society, after having openly declared our conflict against it, will in turn not take its revenge on us, by means of the state repression or otherwise. Exactly as it is in life, these issues are much more subtle than such simplistic formulas.

 

So this world, far from the point of destroying itself, must be destroyed, this is the oeuvre of the revolutionary, it cannot be avoided. As someone else already said, if the question is not about “making the revolution”, it will be about “how to avoid it?”.

 

Another revolutionary without revolution


1 Reference towards the ultra-leftist tendency for the communisation (a magazine with this name used to exist). This tendency poses the problem of how to abandon the classical marxist idea of a “transition period” between the current social-economical establishment and communism. The communisation is the proces, or rather, the societal movement which immediatly realizes communism.

Opklaringen

Vernietigen verjongt.

Walter Benjamin

 

Het enige kapitaal dat het proletariaat […] als dusdanig in de geschiedenis geaccumuleerd heeft, is de latente prikkel van haar woede, over het algemeen een negatie van de ‘stand van zaken’, haar latente concrete mogelijkheid om met geweld de stand van zaken te verwoesten en die voor eens en voor altijd te begraven in het historische verleden, met al haar cultuur, al haar rationaliserende verwoording, de spectaculaire organisatie van de schijn.”

Giorgio Cesarano, Gianni Collu

 

Ik hou me ver van degenen die van het toeval, van de droom, van een rel de mogelijkheid verwachten om te ontkomen aan de ontoereikendheid. Ze lijken te veel op de mensen die in andere tijden vertrouwden op God om hun gemiste bestaan te redden.

Georges Bataille

 

Dertig jaren van contrarevolutie zijn voorbij.

De bestorming van de hemel die de meer radicale ervaringen van de jaren 70 begeesterde, keert terug om met haar lading aan onvoltooidheid, de slaap te verstoren van de technocraten, de weldenkenden, de burgers die trots zijn burgers te zijn. Deze maatschappij die slechts als gigantische infrastructuur, als politioneel dispositief, als schaduwtheater haar eigen ineenstorting overleeft, dacht dat om de armen ver te houden van hun krachten en hun gelijkaardigen, een zee van afstand volstond, een zee van bewakingscamera’s en uniformen. Ze dacht dat de ongelijke ontwikkeling, de chantage van de internationale schuld, de technomilitaire camorra’s, de regionale slachtpartijen een programma vormde dat nog lang zou kunnen toegepast worden. Zoveel mogelijk mensheid in overschot afslachten, wapens verkopen, de oppositiebewegingen controleren zijn praktijken die goed werkten, vooral wanneer de ideologie van de nationale bevrijding zich leende tot het spelletje. Maar dit type van oorlog tussen Staten en tegen-Staten lijkt niet meer te volstaan.

De totale mobilisatie die opgelegd wordt door de planetaire overheersing heeft de weg vrijgemaakt, als een terugslag, voor een veel gevaarlijker spelletje: het spel van correspondenties.

De rellen in Londen en daarna in de andere Engelse steden zijn het beste antwoord geweest op de opstanden in Noord-Afrika. Een daad van correspondentie die herneemt wat er reeds gebeurde in de Franse banlieues in 2005 en in Griekenland in 2008. Een daad die verwijst naar de rellen van Tirana in de voorbije lente, die terugkeert naar een allesbehalve gepacificeerd Caïro, die zich uitstrekt tot Santiago de Chili. Een jongeman die vermoord wordt door de politie is evenwel geen nieuwigheid. Wat daarentegen wel nieuw is, is de woede die ermee gepaard gaat. Dezelfde woede als die van de shebab in de Palestijnse gebieden. Het is niet de oude internationalistische solidariteit, het is niet het project om de anti-imperialistische guerrilla over te brengen naar de Westerse metropolen, in de buik van het beest. Het is iets anders. Het is een manier van antwoorden op dezelfde oorlog, op eenzelfde ingekapseld en duister leven, op eenzelfde gebrek aan zin.

Hoe pathetisch zijn de pogingen van de persagentschappen en de analisten die betaald worden om diepe democratische intenties toe te schrijven aan de “Arabische lente” en de revolte van Tottenham, Enfield, Brixton, Hackney, Peckham af te doen als een ontploffing van een absurd en onbegrijpelijk onbehagen.

Wat willen die jongeren uit de proletarische wijken, of ze nu autochtonen of immigranten zijn? Hebben ze soms al niet de democratie? Ja, die hebben ze. Maar de echte democratie, hoewel ze hun kracht uitgebuit hebben en met gloeiend ijzer hun lichamen getekend hebben, heeft hun wil tot opstand nog niet gebroken en hun brandende geesten nog niet definitief gedoofd.

Niet alleen commissariaten en banken gingen in vlammen op, maar ook de enorme opslagplaats van Sony in Enfield. 22 000 vierkante meter cement. Ze leek in staat om de jeugd nog lang in toom te houden, geïsoleerd en met de dopjes in hun oren. Maar de slagen richtten zich zowel tegen de politie als tegen de massa-amusementsindustrie. Vervreemding door consumptie en de wapenstok: de twee beten die elk leven, alle jeugd vermorzelen. “De grote gebouwen en de brede straten, het cement en het staal hadden hun schijn van duurzame solidariteit verloren. Ook die waren fragiel en konden vernietigd worden. Een fakkel, een bom, een voldoende stevige windstoot, en ook die zouden ingestort zijn,” schreef jaren geleden een ex-Weathermen over de revoltes in de Verenigde Staten in de jaren 70.

Duizenden en duizenden bewakingscamera’s, 16 000 politieagenten, de dreiging om het leger in te zetten volstonden niet. En eveneens niet de interne grens. Na dagen van rellen in de arme wijken brak de revolte de luxepoorten open van Brent, Ealing, Camden, Nothing Hill, Oxford Circus. De zones van Wembley (dag match Engeland-Nederland!), van de winkelcentra, van de mode, van het radicaal-chic neo-leven. De gevaarlijke klasse geraakte tot onderaan de huizen waar de technobureaucratische minderheid van ingeslotenen opgesloten leefde, en bevrijdde er de ondankbare jeugd van, intussen anorectisch van koopwaren en beelden.

Dat zijn geen verontwaardigden, de huppelende versie van de citoyenistische onmacht, het zijn woedenden, driftigen. Zoals die ene zei, “er zit plebs in elke klasse”, aangezien het niet langer slechts een deel van de planeet of van wat overblijft van de samenleving is dat gekoloniseerd is, maar wel degelijk ons hele leven, dat 24u op 24 aan het werk gezet wordt.

Deze partizanen van het beledigde en vernederde leven verenigen zich in de ingewanden – in de eigen insurrectionele lichamelijkheid – met de revolterenden van overal. De economische crisis, het openbaar onderwijs dat uiteenvalt, de falende en eenzame ouders – gestotter en gestamel van de linkse sociologie op zoek naar een reformisme dat totaal weg van de tijd is. Reeds gehoord, zo’n uitleg. Gemurmel, niets anders. De opstand, het mogelijke in en tegen de geschiedenis, is weer onder ons.

 

Reeds in de jaren 70 beweerde één of andere vetmester van moordenaars met stropdas en in uniform dat de nieuwe oorlog moest spelen op drie bewegingen. Ten eerste de ontoegeeflijke repressie van elke daad van ongehoorzaamheid, want in een even onverbiddelijke als broze sociale orde kan die onmiddellijk leiden tot de opstand. Ten tweede de strategische assumptie van het einde van elk onderscheid tussen het burgerlijke en het militaire om de bevolking te doen wennen aan de groeiende aanwezigheid van soldaten. Ten derde, de vorming van bewegingen voor de vrede die geweld weigeren, om aldus ieder die buiten de lijntjes kleurt van de democratie-wereld te isoleren en te breken.

Je zou kunnen zeggen dat we daar zijn. Op straat eten, op bankjes gaan zitten, samen troepen in de inkomhallen van huizen is in alsmaar meer steden verboden. Niet alleen om de ruimte van de koopwaar en de speculatie te doen zegevieren ten opzichte van de menselijke belemmering, maar omdat de orde van de scheiding en de isolatie het subversieve karakter van alle delen vreest. Wie iets deelt is tegenwoordig een vijand van de Staat.

Het niet-onderscheid tussen burgerlijk en militair is een voldongen feit, in de productie, in het onderzoek, in de controle, in de opbouw van huizen, appartementsblokken, wijken. Alle koloniale experimenten (urbanistisch, politioneel, antropologisch, strategisch) hebben als nieuw en meer ruimer laboratorium onze steden.

Proberen om oppositiebewegingen tegen regimes die eens bondgenoten waren en nu aftands zijn, op te richten of te infiltreren is al sinds altijd een beproefde techniek. Terwijl de Syrische rebellen rustig afgeslacht mogen worden, worden aan de Libische rebellen wat bombardementen van de NAVO gespendeerd om de inzet voor de geopolitieke poker opnieuw aan te vangen. Een of ander Provisoire Nationale Raad, door gebedel vanuit de media opgebouwd, wordt makkelijk gevonden. Maar het is niet gezegd dat de opstandige bevolkingen – gezien de wind die overal opsteekt – in de rangen zullen staan. Ook op het interne niveau is een duidelijke en democratische verontwaardiging vandaag beter dan een ondoorzichtige en onregeerbare opstand morgen. Maar wanneer de verontwaardiging zelfs tot in Israël geraakt, na 50 jaar geschiedenis, is het niet gezegd dat de bezetting van de Palestijnse gebieden een ander verhaal zal blijven.

Op de militaire oorlog volgt alsmaar meer de burgeroorlog, die op z’n minst drie omstandigheden met zich meebrengt die gunstig zijn voor de revolutionairen (gunstig, laat het duidelijk zijn, niet deterministisch gegarandeerd). De betwisting op het vlak van het statelijke geweldsmonopolie. De overgang van soevereiniteit van de Staat naar het individu. De verwijdering van de controle, en dus het opnieuw vermengen van vriendschappen en vijandschappen, van affiniteiten en van onverenigbaarheden op een niveau van immanentie.

De impliciete uitnodiging is om zich te ontdoen van alle insurrectionalistische ideologie – met haar fetisjen, haar retoriek, haar altijd-dezelfde analyses – om theoretisch en praktisch, ethisch en materieel de opstand als historische mogelijkheid tegemoet te treden.

Misschien zijn we uit die lange woestijn gekomen die van de revolte een getuigenis van menselijke weerstand maakte, een methode die niet op de zolder moet opgeborgen worden, een wapen om door de bevroren vlaktes van verloochenaars, terugvloeiers, gedissocieerden, berustenden te trekken. Heel dit leerproces van het oproer mag nu niet terugdeinzen voor de aanvallen waartoe we individueel geroepen worden.

 

Als ik eraan terugdenk dat in het begin van de jaren 90 een kameraad een Anti-autoritaire Insurrectionalistische Internationale voorstelde die als interventieterrein het gebied van de Middellandse Zee zou hebben omwille van de enorme insurrectionele mogelijkheden dat het bood, blijf ik verbaasd sinds de realiteit het op zich heeft genomen om de juistheid van die hypothese te bevestigen, die toentertijd opzijgeschoven werd omwille van onbegrip, slecht humeur, driften en repressieve manoeuvres.

Als ik terugdenk dat van jaren en jaren discussies over affiniteitsgroepen en informele organisatie met moeite een manier van onderling verhouden tussen kameraden is overgebleven, waarbij bijna volledig dat andere luik in vergetelheid raakte: die van basisstructuren bestaande uit zowel kameraden als andere uitgebuiten…

Als ik terugdenk aan dat men onder informele organisatie exact het tegenovergestelde verstond van letterwoorden en federaties, maar ook van rancuneuze isolatie en zelfingenomenheid…

Maar zoals Bakoenin sprak over de “anarchistische beweging van de bevolkingen” (in het Frans anarchique en niet anarchiste), zo is het vandaag mogelijk om als concrete horizon een insurrectionele beweging te hebben, niet gewoon een insurrectionalistisch milieu.

Te meer daar in situaties van burgeroorlog het zeker niet met symbolen of gebabbel is dat je ergens naartoe gaat.

 

De burgeroorlog verschijnt daar waar de fictie van de maatschappij, van het contract, van de ruil, van de wederzijdse verzekering ineenstort en, buiten en binnen de individuen, de krachten, de genegenheden, de levensomstandigheden, de ideeën en hun werelden, de voorbereide middelen en de verschillende clinamen opkomen. Wanneer de normale gedragsregels, de stomme economische co-actie, de politieke liturgieën tussen haakjes gezet worden, is het spel weer open. Niet meer op zichzelf teruggeplooid toont het leven de eigen gleuven en uithollingen, graten, knopen, barsten. De eerste daad, een verleiding die lang weerstaan werd, is te vernietigen. Je vernietigt wat je kent, wat zich blootstelt aan de tastzin. De ruimte houdt op iets te zijn dat oneindig en tegelijkertijd ineengedrukt is – zoals “de maatschappij” – om plaats, territorium te worden. Wanneer hij uit de virtuele wereld van de technologische protheses stapt, wordt het driftige individu lokale geest. De vernedering die belichaamd wordt in de onbewoonbare lanen, in de winkelcentra, in de politiekantoren, in de wagons van de metro, in de arbeidsbemiddelingskantoren, in de call centers wordt geraakt met stenen, verwoest, in brand gestoken. Het levende zijn neemt weer de bovenhand op de verdingelijkte wereld, op de Stand van Zaken. Het gevoel van lege inwisselbaarheid dat het gekapitaliseerde overleven tekent, zet vele revolterenden aan tot de meest paradoxale hartstocht: de drang naar de eigen (en andermans) opofferbaarheid. Misschien speelt zich juist daar, in die paradox, het gevecht af tussen bevrijding en barbarij, tussen het delen van de verschillen en de identificatie van een nieuwe autoriteit. Alle economistische of antropologische verklaringen voor het nationalisme, het integrisme, de macht laten dat leeg – de sprong tussen de armoedigheid van het belang en het onbekende (en de dood). De burgeroorlog – die niet slechts een juridische, economische, politieke, ideologische ineenstorting en waardenverval is – breidt juist die leegte uit, die met moeite toegedekt wordt door wat we cultuur noemen. Wraak, wrok, desillusie, onwelwillendheid… Bevalt het je niet wat eruit voortkomt? Wat hadden we gedacht, dat het allemaal honing zou zijn? Nee, het is bezinksel, droesem, het enige vruchtbare terrein voor de vrijheid.

 

Iemand heeft gezegd dat de revolutie niet een probleem van organisatie is, maar wel een probleem van organisatie heeft. Goed gezegd.

Hypotheses hebben. Beperkte, maar hardnekkige. Aanslijpen wat er aan enig, aan hartstochtelijk en aan gemeenschappelijk is dat we te stellen hebben tegen en te onttrekken hebben aan de overheersing en haar wereld.

Onze frontlinie is tegelijkertijd vol en leeg, ze is daar waar we aanvallen en leven, om daar nog meer aan te vallen, en daar nog meer te leven. De overheersing is geen uitwerpsel dat extern is aan het “sociale”, aan onze verhoudingen, aan onszelf; het is de infrastructuur van de vervreemding, het materiële universum van de isolatie, de ellende die belichaamd wordt in de objecten, in de dode arbeid, in de stadsruimte, de ingebakken onmacht van de taal, de frustratie die elk beeld van het mogelijke bewaakt, de orde van het identieke. Het zijn niet de rellen die ons met één enkele ruk anders maken dan wat we zijn. De revolte is slechts het begin.

Einde van de grote organisatorische samenstellingen. De informatica-herstructurering van de productie en de urbanistische transformatie (oftewel de moord op de historische steden) hebben alle ruimte voor blijvende, duurzame zelforganisatie van de uitgebuiten verpulverd. Maar in het verleden bleken die organisatorische verwevingen altijd, tegelijkertijd, de instrumenten te zijn voor de politiek-syndicale recuperatie en de bases voor de nieuwe macht. Vandaag bestaat er geen kracht die extern is aan de overheersing om een onmiddellijk antisociale woede in te lijven. Dat is geen historisch gegeven van kort geleden, zoals alle raadgevers van de Macht weten. De organisatie naar affiniteit is de meest geschikte modaliteit voor de burgeroorlog, die spontaan ontstaat in de bendes van de wijken. Op een eerder spontane wijze geschiedt ook een horizontale aaneenschakeling van de revoltes, zoals we zagen in Egypte, Tunesië, Libië, Engeland. Dat deze horizontale aaneenschakeling ook het perspectief van een andere wereld zou worden en niet alleen maar een onmiddellijke praktische nood, is een andere kwestie. Maar meer dan voor de externe machinaties moet een insurrectionele beweging vandaag zich hoeden voor alle interne zwakte. De huidige overheersing is broos omdat ze structureel inter-afhankelijk is (we denken aan de informatiestromen, aan de energie, aan de banken), maar tegelijkertijd viscose, parasitair, korrelig. Zich organiseren betekent voor alles: standhouden. De ruimte die onttrokken wordt aan de soevereiniteit van de Staat bezetten, de opgeschorte tijd van de revolte nuttig doen zijn voor de intelligentie van de gevoelens en voor het woord – het ethische weefsel –, de handelsuitwisseling zinloos maken.

Van rellen in rellen, van vernietiging in vernietiging zal de menselijke activiteit, tragisch aangetast door de technosfeer waarin we leven, het terugvinden om haar eigen plaats te hebben en haar eigen tijd te scheppen.

Vertrekkende vanuit kleine en betekenisvolle contacten, moeten we het territorium kennen: van de steegjes tot de inkomhallen, van de databanken tot de wapenleveringen, van de collaborateurs van de wijken tot de opslagplaatsen van de pasta. Burgeroorlog betekent vooral het einde van de neutraliteit, de bewuste assumptie van het oude gezegde van Heraclitus: “ook de slapenden regeren de orde van de wereld.”

Maar de burgeroorlog biedt ook de omstandigheden voor de ergste identitaire geslotenheden, die van het integrisme niet zozeer een “technisch uitgerust archaïsme” maken, maar een perfect hedendaags antwoord. Niet alleen omwille van de gelijkstelling onderdrukker=ongelovige waarmee verleid wordt, maar ook voor de materiële gemeenschap (keukens, gasflessen, hulp) die het beweert te leveren.

Ook in die zin zijn autonomie en revolte alsmaar strikter vervlochten. Onze afhankelijkheid van de technologische organisatie van de maatschappij is verpletterend. De zenuwknopen ervan vernietigen is noodzakelijk, maar niet voldoende. En dit niet omwille van de perspectieven van overmorgen, maar voor de revolte van vandaag. De wilde blokkades die Buenos Aires in 2001 wekenlang verlamd hebben, onthulden hoe broos en parasitair het leven in de metropolen is: na enige tijd was er niets meer te eten. Het bevel om deze strijdvorm te onderbreken kwam niet van één of andere politieke chef, maar vanuit de muil zelf van het stedelijke monster. Opnieuw contact maken met de handen en de aarde is een fundamentele revolutionaire noodzaak. (Een kwestie die hier slechts terloops aangeraakt wordt, maar het is belangrijk daarop terug te komen).

 

Dertig jaar van contrarevolutie zijn voorbij.

Sabotage kan terug iets anders zijn dan een getuigenis, dan een esthetische daad of een promotie van de eigen groep, om een effectieve blokkade te worden van een raderwerk, een dispositief, een troepenbeweging, de praktische demonstratie van de vernietigbaarheid van het systeem en de doorgang waarlangs de woedende intelligentie en het oproerige delen kunnen wegsluipen, een scheur van tegen-wereld die territoria bevrijdt, zowel in de steden als in de geesten.

De hoodie (trui met kap) kan terug iets anders worden dan het identitaire teken van een politieke component, om stootkracht te worden van de anonimiteit, van wat speciaal is, wat eigendom van niemand en door ieder toegeëigend kan worden.

De oproerige jeugd onthult haar eigen autonomie door zich te bewapenen met eigen middelen (van aanval, zelfverdediging en verzorging) en het werk weigert als een toegediende luiheid.

Wanneer er iets gebeurt, er zijn. Wetende dat soms de beste manier om er te zijn is om ergens anders heen te gaan, om andere scheuren te openen, om andere opslagplaatsen te forceren, om andere doodsmachines te saboteren.

In de consistentie van de situaties, zal ieder het zijne ontdekken.

De rest is een slecht voorteken.

 

Giovanni Marrone

Schiarite

Distruggere ringiovanisce.
Walter Benjamin

L’unico capitale che il proletariato […] abbia come tale accumulato nella storia, è la spinta latente della sua collera, globalmente negatrice dello “stato delle cose”, la sua latente possibilità concreta di rovesciare con la violenza lo stato delle cose e affondarlo una volta per sempre nel passato storico, con tutta la sua cultura, tutta la sua verbalizzazione razionalizzante, la spettacolare organizzazione delle apparenze.
Giorgio Cesarano, Gianni Collu

Mi allontano da quelli che aspettano dal caso, dal sogno, da una sommossa la possibilità di fuggire l’insufficienza. Assomigliano troppo a coloro che in altri tempi si sono affidati a Dio allo scopo di salvare la loro esistenza mancata.
Georges Bataille

Trent’anni di controrivoluzione sono finiti.
Quell’assalto al cielo che ha animato le esperienze più radicali degli anni Settanta torna a spaventare, con la sua carica di incompiuto, i sonni dei tecnocrati, dei benpensanti, dei cittadini fieri di esserlo. Questa società, che sopravvive al proprio crollo solo come gigantesca infrastruttura, come dispositivo poliziesco, come teatro d’ombre, pensava che a tener lontani i poveri dalla loro potenza e dai loro simili bastasse un mare di distanza, un mare di telecamere e di uniformi. Pensava che lo sviluppo diseguale, il ricatto del debito internazionale, le camorrie tecnomilitari, i massacri regionali fossero un programma applicabile ancora a lungo. Ammazzare quanta più umanità in esubero possibile, vendere armi, controllare i movimenti di opposizione sono pratiche che hanno reso bene, soprattutto quando l’ideologia della liberazione nazionale si prestava al gioco. Ma quel tipo di guerra tra Stati e contro-Stati non sembra bastare più.
La mobilitazione totale imposta dal dominio planetario ha dato il via, come suo contraccolpo, ad un gioco ben più pericoloso: quello delle corrispondenze.
La sommossa di Londra e poi delle altre città inglesi è stata la miglior risposta alle insurrezione nel Nord Africa. Un gesto di corrispondenza che riprende ciò che è accaduto nelle banlieues francesi nel 2005 e in Grecia nel 2008. Un gesto che rinvia alla sommossa di Tirana della primavera scorsa, che ritorna in un Cairo tutt’altro che pacificato, che si allarga a Santiago del Cile. Un giovane assassinato dalla polizia non è, purtroppo, una novità. Ciò che è nuovo, invece, è la collera che incontra. La stessa degli shebab dei territori palestinesi. Non è la vecchia solidarietà internazionalista, non è il progetto di portare la guerriglia antimperialista nelle metropoli occidentali, nel ventre della bestia. È qualcosa di diverso. È un modo di rispondere alla stessa guerra, alla stessa vita incapsulata e oscura, alla stessa mancanza di senso.
Come appaiono patetici i tentativi delle agenzie di stampa e degli analisti salariati di prestare lodevoli intenzioni democratiche alla “primavera araba” e di bollare come esplosione di un malessere assurdo e incomprensibile la rivolta di Tottenham, Enfield, Brixton, Hackney, Peckham.
Cosa vogliono questi giovani dei quartieri proletari, sia autoctoni che immigrati? Non ce l’hanno forse già la democrazia? Sì, ce l’hanno. Ma la democrazia reale, benché abbia sfruttato la loro forza e segnato col ferro i loro corpi, non ha ancora distrutto la loro volontà di riscossa, non ha ancora spento definitivamente le loro anime ardenti.
A partire in fiamme non sono solo commissariati e banche, ma anche il gigantesco deposito della Sony di Enfield. 22 mila metri quadri di cemento. Sembrava in grado di tener ancora a bada la gioventù per molto tempo, isolata e con le cuffie alle orecchie. Invece, assieme alla polizia, i colpi mirano anche l’industria del divertimento di massa. Alienazione consumistica e manganello: le due morse che schiacciano ogni vita, ogni gioventù. “I grandi palazzi e le ampie strade, il cemento e l’acciaio avevano perso la loro parvenza di durevole solidità. Anch’essi erano fragili e potevano essere distrutti. Una torcia, una bomba, una folata di vento abbastanza forte, e anch’essi sarebbero crollati”, scriveva anni fa un ex Weathermen ricordando le rivolte statunitensi degli anni Sessanta.
Migliaia e migliaia di telecamere, 16 mila poliziotti, la minaccia di usare l’esercito non sono bastati. E nemmeno la frontiera interna. Dopo giorni di sommossa nei quartieri poveri, la rivolta ha sfondato le porte di lusso di Brent, Ealing, Camden, Nothing Hill, Oxford Circus. Le zone di Wembley (addio alla partita Inghilterra-Olanda!), dei centri commerciali, della moda, della neo-vita radical-chic. La classe pericolosa arriva fin sotto le case dove vive imprigionata la minoranza tecnoburocratica degli inclusi, e ne libera l’ingrata gioventù, ormai anoressica di merci e spettri.
Questi non sono degli indignati, versione saltellante dell’impotenza cittadinista, sono degli arrabbiati, dei collerici. Come disse quel tale, “c’è della plebe in ogni classe”, visto che ad essere colonizzata non è più solo una parte del pianeta o ciò che resta della società, bensì la nostra intera vita, messa al lavoro ventiquattr’ore su ventiquattro.
Questi partigiani della vita offesa e diminuita si uniscono nelle viscere – nella propria corporeità insurrezionale – ai rivoltosi d’ovunque. La crisi economica, la scuola pubblica a pezzi, i genitori schiacciati e soli – balbetta la sociologia di sinistra, alla ricerca di un riformismo fuori tempo massimo. Già sentite, quelle spiegazioni. Brusìo, nulla più.
L’insurrezione, il possibile nella e contro la storia, è di nuovo fra noi.

Già negli anni Settanta qualche allevatore di assassini in cravatta e in uniforme sosteneva che la nuova guerra deve giocarsi su tre movimenti. Primo, la repressione senza indugi di ogni gesto d’insubordinazione, il quale, in un ordine sociale implacabile quanto fragile, può portare dritto all’insurrezione. Secondo, l’assunzione strategica della fine di ogni distinzione tra civile e militare per assuefare la popolazione alla presenza crescente di soldati. Terzo, la creazione di movimenti per la pace che rifiutino la violenza, di modo da isolare e colpire chiunque fuoriesca dalla democrazia-mondo.
Si può dire che ci siamo. Mangiare per strada, sedersi sulle panchine, radunarsi nei cortili delle case è vietato in sempre più città. Non solo per far trionfare lo spazio della merce e della speculazione a dispetto dell’ingombranza umana, ma perché l’ordine della separazione e dell’isolamento teme la natura sovversiva di ogni condivisione. Chi condivide qualcosa è ormai un nemico dello Stato.
L’indistinzione civile-militare è un fatto compiuto, nella produzione, nella ricerca, nel controllo, nella progettazione di case, palazzi, quartieri. Tutti gli esperimenti coloniali (urbanistici, polizieschi, antropologici, strategici) hanno come nuovo e più ampio laboratorio le nostre città.
Provare a creare o infiltrare i movimenti di opposizione contro regimi un tempo alleati e ormai decrepiti è da sempre una tecnica collaudata. Se i ribelli siriani possono tranquillamente venir massacrati, a quelli libici si può prestare qualche bombardamento della Nato per rilanciare la posta nel poker geopolitico delle spartizioni. Qualche Consiglio Nazionale Provvisorio, costruito d’accatto per i media, lo si trova in fretta. Ma non è detto che le popolazioni insorte – stante il vento che tira ovunque – stiano nei ranghi. Anche sul piano interno, meglio una chiara e democratica indignazione oggi, che un’opaca e ingovernabile insurrezione domani. Ma quando l’indignazione arriva persino in Israele, dopo cinquant’anni di storia, non è detto che l’occupazione dei territori palestinesi continui a rimanere un altro discorso.
Alla guerra militare sta subentrando sempre più la guerra civile, che comporta almeno tre condizioni favorevoli per i rivoluzionari (favorevoli, sia chiaro, non deterministicamente garantite). La contestazione sul campo del monopolio statale della violenza. Il passaggio carsico di sovranità dallo Stato all’individuo. L’allentamento del controllo, cioè il rimescolarsi delle amicizie e delle inimicizie, delle affinità e delle incompatibilità su un piano di immanenza.
L’invito implicito è quello di disfarsi di ogni ideologia insurrezionalista – con i suoi feticci, la sua retorica, le sue analisi sempreuguali – per affrontare teoricamente e praticamente, eticamente e materialmente l’insurrezione come possibilità storica.
Siamo forse usciti da quel lungo deserto che faceva della rivolta una testimonianza di resistenza umana, un metodo da non mettere in soffitta, un’arma per attraversare le lande gelate dei rinnegati, dei rifluiti, dei dissociati, dei rassegnati. Tutto quell’apprendimento riottoso non deve cedere il passo ora di fronte agli assalti che individualmente ci chiamano.

Se penso che nei primi anni Novanta qualche compagno propose un’Internazionale Insurrezionalista Antiautoritaria che avesse come terreno d’intervento l’area del Mediterraneo per le enormi possibilità insurrezionali che offriva, rimango stupito da quanto la realtà si sia incaricata di confermare la giustezza di quell’ipotesi, all’epoca accantonata a causa di incomprensioni, malumori, bizze e manovre repressive.
Se penso che di anni e anni di discussioni su gruppi d’affinità e organizzazione informale è rimasto a malapena un modo di rapportarsi tra compagni, disattendendo quasi del tutto l’altro piano: quello delle strutture di base composte sia da compagni sia da altri sfruttati…
Se penso che per organizzazione informale s’intendeva l’esatto contrario delle sigle e delle federazioni, ma anche dell’isolamento rancoroso e autocompiaciuto…
Ma come Bakunin parlava del “movimento anarchico delle popolazioni” (in francese anarchique e non anarchiste), così oggi è possibile avere come orizzonte concreto un movimento insurrezionale, non semplicemente un milieu insurrezionalista.
Tanto più che nelle situazioni di guerra civile non è certo con i simboli o con le chiacchiere che si va da qualche parte.

La guerra civile appare là dove la finzione della società, del patto, dello scambio, dell’assicurazione reciproca crolla ed emergono, fuori e dentro gli individui, le potenze, le inclinazioni, le condizioni di vita, le idee e i loro mondi, i mezzi approntati, i diversi clinamen. Messe tra parentesi le normali regole di condotta, la muta coazione economica, le liturgie politiche, il gioco è di nuovo aperto. Non più ripiegata su di sé, la vita mostra le proprie scanalature, gli spigoli, i nodi, le fenditure. Il primo gesto, tentazione a lungo trattenuta, è quello di distruggere. Si distrugge ciò che si conosce, ciò che si espone al tatto. Lo spazio smette di essere qualcosa di illimitato e insieme compresso – come la “società” -, per farsi luogo, territorio. Fuoriuscito dal mondo virtuale delle protesi tecnologiche, l’individuo collerico fa mente locale. L’umiliazione incorporata nei viali inabitabili, nei centri commerciali, nei commissariati, nei vagoni della metropolitana, negli uffici di collocamento, nei call center viene colpita a sassate, demolita, incendiata. L’essere vivente riprende il sopravvento sul mondo reificato, sullo Stato delle Cose. Il sentimento di vuota intercambiabilità che segna la sopravvivenza capitalizzata spinge molti rivoltosi alla più paradossale delle passioni: la pulsione alla propria (e altrui) sacrificabilità. Forse proprio lì, in quel paradosso, si gioca lo scontro tra la liberazione e la barbarie, tra la condivisione delle differenza e l’identificazione con una nuova autorità. Tutte le spiegazioni economicistiche o antropologiche del nazionalismo, dell’integralismo, del potere lasciano questo vuoto – il salto tra la meschinità dell’interesse e l’ignoto (e la morte). La guerra civile – che non è solo crollo giuridico, economico, politico, ideologico e valoriale – allarga proprio quel vuoto, coperto a fatica da ciò che chiamiamo cultura. Vendetta, risentimento, disillusione, malanimo… Non ci piace quello che ne esce? Cosa pensavamo, che fosse tutto miele? No, è feccia, il solo terreno fertile per la libertà.

Qualcuno ha detto che la rivoluzione non è un problema di organizzazione, bensì ha un problema di organizzazione. Ben detto.
Avere delle ipotesi. Circoscritte, ma tenaci. Affinare ciò che di unico, di appassionante e di comune abbiamo da opporre e da sottrarre al dominio e al suo mondo.
La nostra linea del fronte è piena e vuota allo stesso tempo, è là dove attacchiamo e viviamo, per attaccare più in là, e più in là ancora vivere. Il dominio non è un’escrescenza esterna al “sociale”, ai nostri rapporti, a noi stessi; è l’infrastruttura dell’alienazione, l’universo materiale dell’isolamento, la miseria incorporata negli oggetti, nel lavoro morto, nello spazio urbano, l’impotenza incastonata nel linguaggio, la frustrazione che presidia ogni immagine del possibile, l’ordine dell’identico. Non c’è sommossa che ci faccia, in un sol colpo, altri da ciò che siamo. La rivolta è solo l’inizio.
Fine delle grandi compagini organizzative. La ristrutturazione informatica della produzione e la trasformazione urbanistica (cioè l’assassinio delle città storiche) hanno polverizzato ogni spazio di autorganizzazione duratura degli sfruttati. Ma in passato quelle intelaiature organizzative si sono rivelate sempre, nello stesso tempo, gli strumenti del recupero politico-sindacale e le basi del nuovo potere. Oggi non esiste forza esterna al dominio in grado di irreggimentare una rabbia immediatamente antisociale. Non è un dato storico da poco, come sanno tutti i consiglieri del Potere. L’organizzazione per affinità è la modalità più adeguata alla guerra civile, quella che emerge spontaneamente nelle bande di quartiere. Un collegamento orizzontale delle rivolte si sta dando anch’esso in modo piuttosto spontaneo, come abbiamo visto in Egitto, in Tunisia, in Libia, in Inghilterra. Che questo collegamento orizzontale diventi anche la prospettiva di un mondo diverso, e non solo un’esigenza pratica immediata, è altra faccenda. Ma più che dalle macchinazioni esterne, un movimento insurrezionale deve guardarsi oggi dalla debolezza interna. Il dominio attuale è fragile perché strutturalmente interdipendente (pensiamo alle informazioni, all’energia, alle banche), ma allo stesso tempo vischioso, parassitario, granulare. Organizzarsi significa innanzitutto: durare. Occupare lo spazio sottratto alla sovranità dello Stato, far approdare all’intelligenza dei sensi e alla parola – alla tessitura etica – il tempo sospeso della rivolta, rendere inutile lo scambio mercantile.
Di sommossa in sommossa, di distruzione in distruzione, l’attività umana, tragicamente menomata dalla tecnosfera in cui viviamo, ritroverà il proprio aver luogo e farà il proprio tempo.
A partire da piccoli e significativi contatti, dobbiamo conoscere il territorio: dai vicoli agli androni, dalle banche dati ai rifornimenti di armi, dai collaborazionisti nei quartieri ai depositi di pasta. Guerra civile significa innanzitutto fine della neutralità, assunzione consapevole del vecchio adagio eracliteo: “anche i dormienti reggono l’ordine del mondo”.
Ma la guerra civile apparecchia anche le condizioni per le peggiori chiusure identitarie, facendo dell’integralismo non tanto un “arcaismo tecnicamente equipaggiato”, quanto una risposta perfettamente contemporanea. Non solo per l’equazione oppressore=infedele con cui seduce, ma per la comunità materiale (mense, bombole del gas, assistenza) che si premura di fornire.
Anche in questo senso, autonomia e rivolta sono sempre più strettamente collegate. La nostra dipendenza dall’organizzazione tecnologica della società è schiacciante. Distruggerne i gangli è necessario, ma non sufficiente. E questo non per le prospettive di dopodomani, ma per la rivolta di oggi. I blocchi selvaggi che hanno paralizzato per settimane Buonos Aires, nel 2001, hanno rivelato quanto sia fragile e parassitaria la vita nelle metropoli: dopo qualche tempo, non c’era più da mangiare. L’ordine di interrompere quella forma di lotta non è partito da qualche capo politico, ma dalle fauci stesse del mostro urbano. Riprendere contatto con le mani e con la terra è un’esigenza rivoluzionaria fondamentale. (Questione che qui sfioro soltanto, ma su cui sarà importante tornare).

Trent’anni di controrivoluzione sono finiti.
Il sabotaggio può tornare ad essere altro dalla testimonianza, dal gesto estetico o dalla promozione del proprio gruppo, per farsi blocco effettivo di un ingranaggio, di un dispositivo, di un movimento di truppe, la dimostrazione pratica della distruttibilità del sistema e il varco in cui l’intelligenza facinorosa e la condivisione sediziosa possono sgattaiolare, uno squarcio di contro-mondo che libera territori nelle città come negli animi.
Il cappuccio può diventare altro dal segno identitario di una componente politica, per farsi forza d’urto dell’anonimato, di ciò che è speciale, cioè proprietà di nessuno, appropriabile da chiunque.
La gioventù riottosa rivela la propria autonomia armandosi dei propri mezzi (di attacco, di autodifesa, di cura), rifiutando il lavoro come l’ozio amministrato.
Quando qualcosa accade, esserci, sapendo che a volte il modo migliore di esserci è andare altrove, ad aprire altre crepe, a forzare altri depositi, a sabotare altre macchine di morte.
Nella consistenza delle situazioni, ognuno scoprirà i suoi.
Il resto è malaugurio.

Giovanni Marrone

About

The subversive bookfair aims at a mutual enrichment across the borders, to put the question of revolutionary perspectives on the table.
Read the invitation in: english , français , deutsch , italiano, nederlands, castellano.
.
We’d like to get as much out of this encounter as possible and think written contributions can add to this. This website facilitates the spreading of contributions before the bookfair.
By clicking on 'Browse' or looking at the 'Contributions' menus, you can find the contributions in different languages.

When? Where?

The Subversive Bookfair will take place on Saturday 15th & Sunday 16th of October (2011) in Brussels

Contact

subversivebook@riseup.net